232 MAANDAG 20 APRIL 1931. en daarom zou spreker het verzoek willen steunen om allen een toelage van f 25.te geven. Het heeft spreker alleen verwonderd, dat de moderne bond van politiepersoneel de andere bonden bij het indienen van het adres niet heeft gekend. De moderne bond heeft den anderen bonden verzocht adhaesie te betuigen, toen het adres reeds was ingediend. De heer Vallentgoed zegt, dat door het praeadvies wel licht de indruk gevestigd zou kunnen worden, dat de politie dienaren aanspraak maken op de toekenning van een grati ficatie. Dit is echter niet het geval. De aanleiding tot het zenden van het adres is de omstandigheid, dat de Voorzitter in de Raadsvergadering van 14 April 1930 heeft toegezegd te zullen nagaan, of de politie-agenten op de een of andere wijze voor de toekenning van een vergoeding in aanmerking zou den kunnen worden gebracht. De grief van het politiepersoneel is, dat er onderscheid wordt gemaakt tusschen de gratificatie aan de inspecteurs, die een afgerond bedrag ontvangen, en de vergoeding aan de hoofdagenten en agenten, welke naar het uurloon is berekend voor een aantal overuren. Spreker gelooft, dat het voor de hoofdagenten en agenten minder onaangenaam had geklonken, wanneer men aan allen een gratificatie had toegekend. De afdeeling Leiden van den Algemeenen Bond voert als motief voor haar verzoek aan, dat allen door de zeer strenge koude zeer moeilijk werk hebben verricht. Spreker ondersteunt het verzoek. De agenten van politie geven door het doen van dit verzoek blijk een gevoel van eigen waarde te bezitten. Als men spreker, die zelf ambte naar is, onder gelijke omstandigheden een vergoeding zou aanbieden, zou hij weigeren die in ontvangst te nemen. Spreker geeft Burgemeester en Wethouders in overweging hun prae-advies in te trekken en alle dienaren van de politie een gelijke gratificatie toe te kennen. Burgemeester en Wethouders voeren als motief aan, dat de inspecteurs meer uren dienst hebben gedaan dan de hoofd agenten en agenten, maar noch de inspecteurs, noch de hoofd agenten en agenten kunnen precies opgeven, hoeveel uren zij dienst gedaan hebben. Waar het hier niet gaat om de uitbetaling van overuren bij gewone werken, maar om het zich verdienstelijk maken op een bepaald oogenblik, vindt spreker het geen faire wijze van doen voor de hoofdagenten en agenten de vergoeding te berekenen naar het uurloon dat zij verdienen. De heer Zitman zegt, moeilijk te kunnen beoordeelen, welke agenten bij den stadhuisbrand hun best hebben gedaan en welke niet. De beantwoording van die vraag behoort bij Burgemeester en Wethouders en de leiders van de verschil lende corpsen. Wanneer spreker echter in de toelichting van het adres leest, dat de hoofdagenten en agenten meer gepres teerd hebben dan de inspecteurs, vindt hij het niet in den haak, dat de inspecteurs een gratificatie van 25.krijgen en voor de anderen de vergoeding wordt berekend naar het gemiddelde uurloon. Spreker acht het gewenscht alle politie dienaren op dezelfde wijze te behandelen. De Voorzitter zegt, dat bij de besprekingen van de uit betalingen, welke na den stadhuisbrand zijn gedaan, voort durend wordt vergeten, dat de Raad heeft besloten, alleen een gratificatie te geven aan de ambtenaren, die vele en lange avonden hebben opgeofferd om aan de reconstructie van het bestuursapparaat mede te werken. Die gratificatie is uitbe taald. Wellicht zijn daarbij fouten gemaakt, maar veel klach ten zijn daarover niet vernomen. Aan de andere personen, die in den nacht van den brand of kort daarna extra diensten hebben verricht, is een vergoe ding uitbetaald volgens de bestaande regeling. Zoo hebben b.v. de brandweerlieden hun overuren uitbetaald gekregen. Ook de politie is op deze wijze behandeld. Noch aan de in specteurs, noch aan de hoofdagenten of agenten is een gra tificatie gegeven. Volgens een berekening naar de gemaakte overuren zou de eene inspecteur wat meer, de ander wat minder ontvangen moeten hebben, maar zij hebben verzocht hun allen 25.— te geven. Het is echter niet juist in dit geval van een gratificatie te spreken. Zoo zijn ook aan de agenten en hoofdagenten overuren be taald. Volgens den heer Vallentgoed heeft men moeite gehad dit na te gaan; zoo moeilijk is dit echter niet geweest; alleen op den ochtend van den brand heeft men den dienst niet volledig kunnen bijhouden, maar daarna is de dienst op de bureaux volledig bijgehouden en kan men precies nagaan, wat iedere agent gepresteerd heeft. Niet iedere agent is dien nacht in dienst geroepen, wel alle inspecteurs. Naar de mee ning van den Commissaris is dan ook geenerlei onrecht ge daan. Het is hier geen quaestie van gratificatie; hier kwam men in aanmerking voor overuren. Dat is de plicht van de politie daar is zij voor en bij tal van gelegenheden moet zij in onaangename omstandigheden dienst doen, terwijl zij liever thuis zou blijven. De politie heeft grooten ijver en toewijding getoond, waarvoor men haar mag dankbaar zijn, zooals ook de brandweer, maar dit geeft geen aanleiding tot het toeken nen van een gratificatie, zooals die gegeven is aan verschil lende ambtenaren. Aan de inspecteurs zijn ook overuren uitbetaald, doch dat bedrag is voor ieder afgerond op 25.de een kon meer vorderen, de ander minder, maar men kon dat niet precies nagaan en daarom is aan ieder 25.— toegekend. Men moet dus niet zeggen: geef den agenten ook een extra-belooning, want dan komen weer tal van andere groepende brandweer heeft ook geen gratificatie ontvangen; het was hun plicht; zij hebben het uitstekend gedaan, maar dat is geen reden hun daarvoor een extra-gratificatie te geven. De heer Vallentgoed heeft, minder juist, het woord grati ficatie gebruikt; dit moet dan zijn: afronding. Het heeft wel degelijk het politiepersoneel eenigszins gegriefd, dat het niet op gelijken voet met de Inspecteurs is behandeld. Spreker vindt niet dat iedere dienst van een ambtenaar betaald moet worden, maar nu dit eenmaal gedaan is en nu dit na jaar niet meer precies te achterhalen is De Voorzitter zegt, dat dit precies vaststaat; de lijsten liggen ter inzage. De heer Vallentgoed zegt dat het toch niet zoo precies vast te stellen is. De politie had ook liever een afgeronde som ontvangen, dan dat het in uurloon was uitgerekend; ten aanzien van de politieagenten vindt spreker dit een beetje minderwaardig. De heer Manders is het volkomen met den Voorzitter eens, dat bij brand de politie verplicht is op te treden, zooals dan noodig is, ook zonder eenig recht op'vergoeding; echter moet men ook het door de politie in zulke moeilijke omstandigheden, en speciaal bij den stadhuisbrand, gepresteerde op waarde schatten en daarom acht spreker een kleine vergoeding daar voor wel op haar plaats. Even goed als voor de politie, is het voor het secretariepersoneel plicht in dergelijke moeilijke omstandigheden bij te springen zonder eenig recht op ver goeding; daartegenover moet dan van den kant van het gemeentebestuur een waardeering voor dien arbeid staan. De brandweer zou volgens den Voorzitter dan ook aanspraak op vergoeding kunnen maken; de brandweer verkeert echter in andere omstandigheden, daar juist het optreden bij brand haar werk is; als er geen brand is heeft zij niets te doen; zij wordt daarvoor gewoon betaald. De Voorzitter zegt, dat dit voor de politie toch ook geldt; die treedt toch ook bij brand op; dat is toch niets bijzonders. De heer Manders geeft dit toe, dat de politie ook bij brand moet optreden, maar het is speciaal het vak van de brand weer om bij het blusschen van brand op te treden, hetgeen niet speciaal het vak van de politie is. De politie moet echter ook in alle omstandigheden beschikbaar zijn; wanneer die echter bijzonder moeilijk zijn, zooals hier het geval was enkele agenten zijn bewusteloos weggedragen dan mag daartegenover van het gemeentebestuur wel een kleine waar deering staan. Nu wordt voor de agenten hetzelfde bedrag ge vraagd als voor de inspecteursde Voorzitter deelt echter mede, dat die veel meer dienst verricht hebben dan de agenten. Spreker stelt daarom voor, den hoofdagenten en den agenten een vergoeding te geven van 15. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Manders, luidende: »De ondergeteekende geeft in overweging aan de hoofd agenten en agenten van politie als vergoeding bij het ge presteerde bij den Stadhuisbrand een bedrag van 15.—wordt uitgekeerd. Het voorstel van den heer Manders wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter kan den Raad niet genoeg waarschuwen tegen bet voorstel-Manders, want men zou daardoor een be ginsel aannemen, dat de Raad indertijd verworpen heeft, toen •besloten is alleen gratificaties te geven aan hen, die mede gewerkt hebben aan de reconstructie van het gemeentelijk apparaat; anders weet men niet waar men komt, daar dan anderen op rechts- of billijkheidsgronden eveneens een be looning zullen vragen, omdat ook zij diensten hebben bewezen; dan zullen tal van andere burgers en ambtenaren, b.v. die bij de Lichtfabrieken, dat ook verlangen; men weet dan niet waar men aan toe is. Zonder het te weten geraakt men dan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 10