180 MAANDAG 16 MAART 1931. het gemeentebestuur plotseling elke bemoeiing met het bewaar school-onderwijs stopgezet; toen was het ineens kapot. Eerst onlangs, 3 jaren later, is men daarop teruggekomen en heeft men het weer ter hand genomen. De wethouder te Utrecht, iemand van de linkerzijde, heeft zich krachtig, en met succes, verzet tegen alle voorstellen, om dit jaar meer dan 135.000. voor het bewaarschool-onderwijs te besteden? Kan Leiden meer dan Utrecht? Is Leiden aanzienlijker dan Utrecht?Zou I de Leidsche Raad zich niet zacht spiegelen, indien hij zich vandaag spiegelde aan Utrecht? Voorkomen is toch altijd beter dan genezen 1 De heer Romijn meent goed te doen, op den voorgrond te stellen, aan welke eischen, financieel zoowel als technisch, de inrichting van het bewaarschoolonder wijs in Leiden, volgens zijn meening, moet voldoen. In tegenstelling met het lager onderwijs, acht spreker bewaarschoolonderwijs alleen noodig, wanneer de sociale omstandigheden dat noodzakelijk maken. Door den leerplicht moeten alle kinderen aan het lager onderwijs deelnemen, maar* die leerplicht bestaat bij het bewaarschoolonderwijs niet, terecht; het lager onderwijs be doelt de algemeene ontwikkeling onder alle kringen der bevolking te bevorderenbij het bewaarschoolonderwijs, dat slechts de zeer jonge kinderen betreft en voorafgaat aan het lager onderwijs, stelt men zich als doel niet de algemeene ontwikkeling voor oogen, maar het gaat er meer om, de kinderen te «bewaren". Daarop legt spreker niet te veel den nadrukbij den huidigen stand van het bewaarschoolonderwijs is het eigenlijk niet te verdedigen, wanneer men spreekt van «bewaren"; dat onderwijs heeft al een hoogen trap van ont wikkeling bereikt en men kan niet zeggen, dat de kinderen daar alleen «bewaard" worden. Voor de al of niet noodzake lijkheid van bewaarschoolonderwijs is echter toch zeer belang rijk de vraag, of de sociale toestand van de gemeente der gelijke instituten noodzakelijk maakt en dat kan men onge twijfeld voor Leiden aannemen. De sociale structuur van Leiden, met in meerderheid een arbeidersbevolking, brengt voor spreker mede, dat ook de zeer jonge kinderen gelegen heid moeten hebben bewaarschoolonderwijs te ontvangen; en dan moet het ook voldoen aan de elementaire eischen, die men daaraan kan stellen, en niet een caricatuur van bewaar schoolonderwijs worden; dan moet het ook den naam van bewaarschool-onderwijs, gezien den huidigen stand van dien tak van onderwijs, verdienen. In de derde plaats moet rekening gehouden worden met den grondslag van de pacificatiegedachte, omdat spreker, sterker zelfs nog dan bij het lager onderwijs, erkent dat de ouders, die hun zoo jonge kinderen, die toch het mooiste zijn, wat zij hebben, en waarvoor zij alles over kunnen en moeten hebben, naar een bewaarschool zenden, mogen verlangen, dat met hun inzichten ten aanzien van de inrichting van het onderwijs, dus ten aanzien van den meer technischen kant van het onderwijs, wordt rekening gehouden; de ouders, die in een bepaald religieuze sfeer leven, gevoelen het ook als een absoluut menschelijke behoefte, dat hun kinderen van jongs af aan daarin worden opgevoed; daarbij heeft spreker zich dus ook neer te leggen en dat als eisch van mensche- lijkheid te erkennen. Het idee, dat aan de pacificatie ten grondslag ligt, is daaruit ook voortgekomen; de groote strijd tegen het openbaar onderwijs was volgens spreker ook ge rechtvaardigd, omdat zeer zeker van dien kant bezwaren konden worden aangevoerd tegen de toen bestaande inrichting van het onderwijs. Spreker wil daaruit ook de conclusies trekken. Hij erkent, dat de lessen van de geschiedenis ter haite moeten worden genomen, zeer zeker ten opzichte van de kinderen, welke voor bewaarschoolonderwijs in aanmerking komen, waar de angst van de ouders, dat hun kinderen op dien leeftijd in aanraking komen met kinderen, die niet zijn zooals zij wenschen, levendiger en grooter is. Hij onderschrijft niet geheel het standpunt van de ouders, die meenen, dat hun kinderen, als zij op een openbare school neutraal onder wijs ontvangen, daardoor ongelukkig zullen worden of ge stuurd in een richting, welke voor die kinderen niet geschikt is, maar waar die opvatting nu eenmaal bij een gedeelte der ouders bestaat, legt hij zich daarbij neer en wenscht hij aan den eenen kant neutraal onderwijs, vanwege de overheid te geven, en daarnaast de volle gelegenheid voor de menschen, die een andere opvatting koesteren, om hun kinderen onderwijs te doen ontvangen op inrichtingen, welke zij voor hun kinderen nuttig en noodig achten. Spreker onderschrijft de pacificatie-gedachte ook ten opzichte van het bewaarschoolonderwijs. Den vierden eisch, welken spreker stelt ten opzichte van de regeling van het bewaarschoolonderwijs, betreft de kwestie van de financieele mogelijkheid. Spreker erkent, dat men in den Raad kan gaan theoretiseeren over de prachtige vruchten, welke het bewaarschoolonderwijs heeft opgeleverd en misschien nog zal op leveren, maar als men tot de overtuiging komt, dat de gemeente de kosten niet kan dragen, dan moet er van woi den afgezien. Aan die vier eischen meent spreker de ingediende voor stellen te moeten toetsen en dan begint hij met de meerder- heidsvoorstellen. Vooraf een woord over de motiveering van die voorstellen. Spreker weet niet wie de steller van die moti veering is geweest, maar als hij haar leest hij moet aan nemen, dat de meerderheid wordt gevormd, zoo niet geheel dan toch voor een overwegend deel door leden der rechter zijde moet hij toch vragen: waar is de oprechtheid? Hoe durft men van die zijde beweren, dat het in het geheel niet gaat over onderwijs, alleen over opvoeding? Het doet hem genoegen uit den mond van den heer Meijnen, die tot de rechterzijde behoort, vernomen te hebben, dat deze die toe lichting niet kan onderschrijven. Ter rechtvaardiging van zijn verontwaardiging verwijst spreker naar het verslag van een vergadering van de anti-revolutionnaire kiesvereeniging, dat voorkwam in het Leidsch Dagblad van Zaterdag j.l. en waarin melding werd gemaakt van een motie van die kiesvereeniging. In die motie, waarin werd te keer gegaan tegen een wet houder, behoorende tot de rechterzijde, die ten aanzien van het bewaarschoolonderwijs niet zou handelen naar de begin selen, welke op dat gebied altijd aan de rechterzijde hebben geleefd, wordt voortdurend over «onderwijs" gesproken. Waar dat zoo is, begrijpt spreker niet hoe men in de meer genoemde motiveering kan zeggen, dat deze zaak met onderwijs niets te maken heeft en slechts de opvoeding geldt. Een dergelijke motiveering werkt stuitend en doet afbreuk aan den ernst, waarmede een onderwerp als dit behoort te worden be handeld. De meerderheidsvoorstellen voldoen slechts zeer matig, eigenlijk in het geheel niet aan de door spreker opgesomde eischen. Wat de sociale noodzaak betreft, mist spreker in deze voorstellen elke rem ten opzichte van die sociale noodzaak. Deze voorstellen scheppen de mogelijkheid, dat bewaarscholen, welke door het particulier initiatief worden gesticht in zeer goed gesitueerde wijken van Leiden, zooals nabij den Rijns- burgerweg en het Rapenburg, even goed het gemeentelijk subsidie zullen krijgen als bewaarscholen in wijken, waar juist met het oog op den socialen toestand der bevolking door spieker dergelijke inrichtingen noodzakelijk worden geacht. Spreker geeft toe, dat de meerderheidsvoorstellen aan den tweeden eisch, welken hij stelt, volkomen voldoen, maar zij staan diametraal tegenover den derden eisch, de pacificatie- gedachte. De heer Goslinga: Elke richting gelijk 1 De heer Romijn vindt het wonderlijk dat, als twee ont wikkelde menschen ten aanzien van een dergelijke kwestie zoozeer verdeeld staan, men zelfs geen begin van een brug ziet om tot elkander te komen. De Wethouder zegt wel «elke richting gelijk", maar hij vergeet daarbij twee groote verschillen. Vooreerst dat men bij het bijzonder onderwijs twee absoluut uiteenloopende uitgangspunten heeft: in de eerste plaats dat van de menschen, die meenen, dat er bewaar schoolonderwijs moet worden gegeven, d. w. z. de sociaal voelenden, en in de tweede plaats dat van een groep menschen, die, het bewaarschoolonderwijs gevende, niet speciaal op dat onderwijs letten, maar meer op het speciale accent, op de religieuse richting, waarin het wordt gestuurd, en meer op de opvoeding. Misschien is het daaraan te wijten, dat in de meerderheids voorstellen staat, dat het alleen over opvoeding gaat. Dat komt uit den koker van de confessioneele richting, welke er vooral op let of de religieuse sfeer in de bewaarscholen wel in stand gehouden wordt. Men gevoelt, dat men hier met twee principieel verschil lende groepen te maken heeft, en als de heer Goslinga spreekt van «iedere richting gelijk", dan komt hij daartoe nooit, omdat de organisaties, die momenteel bestaan bij de confes sioneele groepen der bevolking voor het verschaffen van bewaarschoolonderwijs, volkomen tot de bereikbare hoogte zijn opgevoerd. De vereenigingen, welke de confessioneelen bezitten, worden eenvoudig ten opzichte van het bewaarschool onderwijs uitgebouwd, terwijl er hier ten opzichte van het neutrale, dus niet-religieuze onderwijs in geen enkel opzicht een organisatie bestaat. Nu noemt de heer Wilbrink de school aan het Noordeinde en de heer Goslinga de kweekschool van Haanstra, maar die laatste is niet opgericht met het oog op de sociale noodzakelijkheid om hier ter stede bewaarschool onderwijs te verschaffen, maar met het oog op de opleiding van kweekelingen tot onderwijzeressen bij bet bewaarschool onderwijs; het doel van die school is absoluut niet het ver schaffen van bewaarschoolonderwijs, maar alleen om te dienen als opleidingsschool, omdat men nu eenmaal niet kan opleiden zonder een gelegenheid om het practisch te leeren. Bij de school aan het Noordeinde stelde men het bewaarschool onderwijs heelemaal niet op den voorgrond; dat was een groep menschen, die voor zich bijzonder neutraal onderwijs wenschtende school aan het Noordeinde is een milieuschool

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 8