MAANDAG 16
MAART 1931.
179
meer volgen; daarbij heeft men ook te maken met eenvoudige
paedagogische regels; men vormt klassen van kinderen, die
bij elkaar passen en alle dat onderwijs kunnen volgendaarin
plaatst men natuurlijk geen kinderen, die nog niet zoover
zijn en ook niet hen, die dat stadium eigenlijk al voorbij
zijn. En dan kan het gebeuren, dat men voor een klasse niet
altijd precies 50 leerlingen vinden kan, maar dat men bijv.
al bij 42 moet ophouden, omdat er geen kinderen meer zijn,
die er bij passen. Wanneer men echter die eenvoudige paeda
gogische regels, die bij elke klasse-lormatie gelden, hier toe
past, kan het gebeuren, dat men op een school van 150
leerlingen geen 3, maar 4 klassen krijgt, en op een school
vm 200 leerlingen geen 4, maar 5 klassen; dan krijgt men 1
leerkracht meer dan waarop gerekend is, waardoor de kosten
voor salarissen ook zullen stijgen; door dergelijke tegenvallers
zal het totaal-bedrag van 169.000.dat door de minderheid
aangenomen wordt, ongetwijfeld overschreden worden.
Een tweede opmerking betreft de plaatsing van die klassen
in de tegenwoordige openbare bewaarscholen; spreker heeft
zich afgevraagd of in al de tegenwoordige lokalen wel klassen
van 50 ondergebracht kunnen worden en heeft daarover aan
de afdeeling Onderwijs inlichtingen gevraagd. Over deze
technische quaestie kan spreker niet met absolute zekerheid
oordeelen, maar die inlichtingen zijn toch van dien aard, dat
hij vreest, dat vele lokalen geen ruimte zullen bieden voor
50 kinderen. Men zal die lokalen moeten verbouwen, wat
natuurlijk geld kost, of, als dat niet mogelijk is, wat spreker
niet kan beoordeelen, daar dit een technische quaestie is, zal
men met de tegenwoordige capaciteit tevreden moeten zijn
en tot kleinere klassen moeten besluiten, hetgeen beteekent
meer klassen en dus meer leerkrachten en dus meer salarissen.
Ook op dit punt zal de zaak financieel tegenvallen. Nu zegt
de minderheid, dat er waarschijnlijk altijd veel absenten zijn
dat is ook zoo, maar daarop kan men toch geen stelsel
bouwen; men zal toch voor alle kinderen, die ingeschreven
zijn en die dus kunnen komen, tenminste een plaats moeten
reserveeren
Wat betreft de bezetting met leerkrachten, wil de minderheid
per 50 leerlingen 1 leerkracht en 4 kweekelinge. Eene, door
de minderheid als voorbeeld genoemde, school van 151 tot
169 leerlingen, krijgt voor de eerste 150 leerlingen 3 bevoegde
leerkrachten en 3 kweekelingen; de overschietende leerlingen
vormen de restklasse en daar zit volgens spreker in dit op
zicht de zwakke plek van het stelsel van de minderheid. Die
restklasse wordt geplaatst onder de permanente leiding van
een kweekelinge. Spreker is overtuigd dat dit niet kan. Naar
2 hoofden van openbare en 2 van bijzondere bewaarscholen
spreker in 1930 verzekerd hebben, kan men een kweekelinge
geen zelfstandige taak opdragen; die meisjes moeten zelf de
moeilijke kunst van het lesgeven nog leeren, zijn theoretisch
nog niet volkomen ontwikkeld en missen ook nog de practische
bekwaamheid. Bij het lager onderwijs mag en kan een
kweekeling niet zelfstandig werken en bij het bewaarschool-
onderwijs kan dat nog minder; omdat die kinderen nog
kleiner zijn, hebben zij nog meer leiding noodig dan bij het
lager onderwijs. Spreker vreest, dat de moeders dan maar al
te gauw het groote onderscheid zullen zien tusschen het vorige
regime, toen haar kinderen onder leiding stonden van een
bevoegde en ervaren onderwijzeres, en het tegenwoordige, nu
zij den geheelen dag onder leiding van een onbevoegde en
onervaren kweekelinge staan. Niet alleen zal deze taak te
zwaar zijn voor de krachten van deze kweekelinge, maar
bovendien mist deze ook nog de assistentie van een kweekelinge,
zooals er in de andere klassen wel een aanwezig is, en die
zij toch ook niet missen kan. Dit is ook een fout in het
stelsel.
Bovendien zullen deze kweekplingen, om haar diploma te
behalen, zelf toch ook moeten studeeren en les nemen op de
Kweekschool op het Rapenburg en de gelegenheid om daar
aan de cursuslessen deel te nemen, ontgaat haar, daar die
lessen aan een deel der kweekelingen in de ochtend- en aan
het andere deel in de middaguren gegeven worden.
Spreker komt tot het tweede voorbeeld: een school van 170
tot 199 leerlingen; daar komt in de restklasse in plaats van
de kweekelinge een tijdelijke leerkracht en ook deze krijgt
geen kweekelinge ter assistentie; alles wat aan de kinderen
te doen is buiten de klas moet zij zelf opknappen. Spreker
wil eens aannemen, dat men zulk een tijdelijke onderwijzeres
juist kan krijgen op het oogenblik, dat het noodig is, n.l. als
de restklasse op 20 leerlingen komt, en dat men haar ook
weer op tijd, dus als de restklasse weer beneden de 20 leer
lingen is gedaald, kan ontslaan, maar dan zal dat voortdurend
komen-en-gaan toch een aantal mutaties veroorzaken, waar
mede rustig onderwijs zich maar moeilijk verdraagt.
De manier, waarop de minderheid baar restklassen met
personeel wil bezetten, kan z. i. niet door den beugel. Het
openbaar bewaarschool-onderwijs zal er een heel eind door
teruggezet worden. Reeds op zich zelf mag dat niet worden
aanvaard, maar te minder in een stad als Leiden, waar eens
een Haanstra en een Mej. flardenberg zooveel hebben gedaan
ter verbetering van het fröbel-onderwijs, een verbetering,
waarvan een groot deel van Nederland thans nog profi
teert.
In dit verband stelt spreker nog een paar vragen.
De minderheid heeft eiken dag voor haar 6 openbare be
waarscholen noodig een groep van 18 a 20 kweekelingen.
Spreker vermoedt, dat de minderheid zich voorstelt die kweeke
lingen te kunnen betrekken van de Kweekschool tot opleiding
van bewaarschool-onderwijzeressen, maar hij wil vragen of
de minderheid er wel op gerekend heeft, dat zij er noodig
zal hebben, niet 18 a 20, maar 2X18 a 2X20. Want de
18 a 20, die 's morgens in de scholen hebben geassisteerd,
zullen 's middags niet beschikbaar zijn, omdat zij dan op de
Kweekschool zelf cursus hebben, 's Middags zal er dus een
tweede groep moeten komen uit degenen, die 's morgens den
cursus hebben gevolgd. Spreker stelt deze vragen: is de min
derheid er zeker van, dat er zooveel kweekelingen te
harer beschikking zullen zijn, en heeft dat dubbele aantal ook
eenigen invloed op het bedrag Her toelagen voor deze kweeke
lingen of blijft dit bedrag onveranderd.
Spreker stapt van dit gedeelte af. Hij heeft willen aan-
toonen, dat zich èn bij de vorming van de klassen èn bij het
onderbrengen van de klassen in te kleine lokalen èn bij het
bezetten van klassen met personeel tegenvallers kunnen voor
doen, welke zich zullen demonstreeren in een verhooging van
het bedrag van 169.000.
Ten slotte komt spreker tot de financiën. De minderheid
wil nieuwe scholen bouwen voor ten hoogste 50.000.alles
inbegrepen, de grond, de leslokalen, de speellokalen, de speel
plaats, de meubileering enz. Spreker kan, als niet-technicus,
niet beoordeelen of dat mogelijk is, maar hij herinnert zich
alleen, dat eens een ontwerp voor een nieuwe bewaarschool
is gemaakt het is nog niet zoo lang geleden welke
ƒ100.000.zou kosten. En de lagere scholen, welke de laatste
jaren zijn gebouwd, hebben 70.000.ƒ80.000.a ƒ90.000.
gekost. Heeft men, vraagt spreker, een zoodanige beperking
tot ƒ50.000.alles inbegrepen, wel altijd in zijn macht?
De minderheid stelt zich voor om naast de bestaande
openbare bewaarscholen nog 3 andere te stichten. Spreker
vraagt: waarom 3? kunnen het er geen 4 of 5 moeten zijn?
Er zijn in verschillende stadswijken altijd wel groepen van
menschen, die openbaar bewaarschoolonderwijs wenschen. Zal
dat alles wel zijn tegen te houden en, als dat niet het geval
is, dan beteekent het volgens de zeer sobere, naar sprekers
meening te sobere, calculatie van de minderheid telkens weer
een uitgave van jaarlijks 11.575.voor elke school boven
de 3. Dat het niet zoo ongerijmd is te onderstellen, dat het
niet bij 3 nieuwe scholen zal kunnen blijven, blijkt uit de
volgende zinsnede, voorkomende in »In en om de school"
»Eenigermate zal dit zeker tegemoet komen aan de bestaande
behoefte; maar o. i. zal men daarmede niet kunnen volstaan.
Daarvoor is de achterstand van een 60 a 70 jaren te groot".
De minderheid stelt zich voor, dat er nog twee bijzondere
bewaarscholen noodig zullen zijn. Spreker vraagt alweer of
men het wel in zijn macht heeft, dit aantal tot 2 te beperken.
Als het er eens 4 zouden worden, beteekent dit dan niet
opnieuw, naar de calculatie van de minderheid, een kosten-
vermeerdering van ruim 25.000.
Zoowel op grond van de principieele bezwaren, welke
spreker in de eerste plaats heeft tegen het oprichten van
nieuwe openbare bewaarscholen, en in de tweede plaats tegen
de financieele gelijkstelling, zooals die in het stelsel der min
derheid is belichaamd, als met het oog op de bezwaren, welke
spreker uit onderwijskundig oogpunt heeft, omdat het peil van
ons bewaarschoolonderwijs zal dalen, en in verband met de
financiën van de gemeente, kan spreker onmogelijk zijn stem
aan de voorstellen van de minderheid geven.
Wat de gemeente-financiën betreft, spreker sprak zooeven
reeds als zijn overtuiging uit, dat de kosten, verbonden aan
de uitvoering van de voorstellen van de minderheid, minstens
200.000.zouden bedragen, ja dat bedrag zelfs zouden
overschrijden. Hij wil in dit verband herinneren aan twee
uitspraken van het College van Burgemeester en Wethouders
uit den laatsten tijd.
Bij de indiening der begrooting voor 1931, op 3 November
1930, schreven Burgemeester en Wethouders, dat een zuinig
zorgvuldig beheer een allereerste eisch was en dat slechts
met de grootste omzichtigheid nieuwe uitgaven mochten
worden gevoteerd. En in Ing. Stuk No. 57, van 20 Februari
1931, leest men, dat de gemeente genoodzaakt is zich in
velerlei opzicht te beperken, dat de crisis zoo om zich heen
grijpt en dat de toekomst zoo donker is. Zou nu den Raad
die grootste omzichtigheid en die beperking niet voegen met be
trekking tot het bewaarschoolonderwijs? Spreker meent van wel.
Wellicht kan Utrecht Leiden in dit opzicht iets leeren;
daar heeft men veel leergeld betaald. De kosten voor het
bewaarschool-onderwijs zijn daar veel te hoog opgevoerd,
zoodat het ten slotte niet meer houdbaar was en toen heeft