176 MAANDAG 16 MAART 1931. huiseigenaren, wat op spreker weinig indruk maakt heeft hij er principieel bezwaar tegen, dat wordt voortgegaan met aan de verschillende fabrieken toestemming te verleenen tot het leggen van bruggen over den openbaren weg. Men is er eenmaal mede begonnen en men gaat er mede voort; b« nieuwe aanvragen zal men zich nooit in bijzondere om standigheden kunnen verdiepen en zal men het «gelijke monniken, gelijke kappen" moeten toepassen. Beperkende bepalingen zullen niet kunnen worden voorgesteld. Spreker herhaalt, dat de Raad de vergunning niet verleent, als het geldt wegen en straten, welke men uit een schoon heidsoogpunt wil sparen, maar spreker maakt dat onderscheid niet. Hij kan dan ook zijn stem aan dit voorstel niet geven. Ue heer Bosman is het met den heer van Eek allerminst eens, dat de publieke weg geheel vrij moet blijven en ook niet mag worden gebruikt voor dingen, welke nut van alge- meenen aard ressorteeren. Hij maakt zich sterk, dat de heer van Eek de consequentie van zijn woorden ook niet tot in alle uitersten zal willen doortrekken. Overal loopen bijvoor beeld over onze hoofdstraten electrische leidingen voor de trams. Oorspronkelijk is daartegen nog al wat verzet geweest, omdat men het een ernstige ontsiering van de stad vond in sommige steden of stadsgedeelten heeft men ze zelfs ver boden maar ten langen leste is men er algemeen toch toe overgegaan die leelijke dingen te gedoogen en naar sprekers meening terecht. Als het publiek belang zulke dingen vraagt, moet het gemeentebestuur er niet tegenop zien ze toe te laten. Bovendien is de vraag, of het een ontsiering is, een vraag op zich zelf. Als men in de groote en drukke steden al die electrische trams ziet met die leelijke palen en draden, welke door de straten loopen, dan zegt niemand daar meer iets van; het is alsof men is gaan vinden, dat die geheel passen bij het beeld van den tegenwoordigen tijd; de steden, waar die dingen verboden zijn, daarentegen maken eerder een saaien indruk en wekken den schijn, dat zij niet met haar tijd zijn meegegaan. Wil men beoordeelen of iets mooi of leelijk is, dan dient men daarbij wel in aanmerking te nemen of het in de omgeving past. Volgens den heer de Waal zou men tot het maken van zulk een brug op het Rapenburg geen vergunning verleenen. Terecht, meent spreker, omdat zij daar niet zou passen, maar een loopbrug in een industrie kwartier vindt hij niet zulk een ontsiering, evenmin als transmissiekabels en drijfriemen, welke men in het buitenland in zuiver industrieele gedeelten dikwijls aantreft; zij passen in de omgeving en geven daaraan haar eigenaardig cachet. Er zijn nog veel meer dingen, waarvoor dikwijls gevraagd wordt gemeentegrond in beslag te mogen nemen, b.v. erkers, hijschinrichtingen, jaloezieën voor winkels en meer dergelijke. Als men al die dingen ging verbieden, is men naar sprekers meening op den verkeerden weg; datgene, wat de nijverheid kan bevorderen of waaraan deze behoefte heeft, moet men zooveel mogelijk toelaten. Alleen in de alleruiterste gevallen, als de omstandigheden er toe nopen, moeten Burgemeester en Wethouders bezwaren maken. De heer Splinter zegt, dat de heer Bosman, die op andere, soortgelijke gevallen wees, voor een deel reeds de gemaakte opmerkingen beantwoord heeft. In het algemeen is spreker het met den heer de Waal eens, dat het niet zoo mooi is overal die bruggen te hebben, maar het maakt verschil, waar zoo'n brug komt. In het onder havige geval is er een groot industriebelang bij betrokken, welken voornamen factor men niet uit het oog mag verliezen. Volgens den heer van Eek wordt dan de openbare straat een verlengstuk van de fabrieken, maar de industrieën, die zich uitbreiden, moeten daarbij zoo noodig en zoo mogelijk de mede werking van de gemeente hebben. Wanneer de oprichters van tevoren geweten hadden, dat hunne fabrieken zich zoo zouden uitbreiden, dan hadden zij ze in het begin al naar buiten verplaatst Volgens den heer de Waal is de demping van het Leven daal verworpen. Maar een voorstel tot demping is hier niet aan de orde geweest; spreker hoopt, dat dit wel eens aan de orde zal komen. Volgens den heer de Waal zouden overbruggingen op de Breestraat en het Rapenburg niet worden toegestaan. Dit stemt hij dadelijk toe. In de eerste plaats zijn dergelijke bruggen aldaar niet noodig; doch bovendien verzet zich het belang van het stadsschoon daartegen. De heer de Waal heeft nog gesproken over de bezwaren der omwonenden. Met de huiseigenaren is een regeling ge troffen, maar, afgezien daarvan, de bezwaren zijn zeer over dreven Of de huren nu verminderd zullen worden, zal moeten worden overgelaten aan het oordeel van de huiseigenaren. Wanneer de huurwaarde der huizen werkelijk vermindert, zullen de huren ook wel dalen. Nu stelt de heer van Eek zich in het algemeen op het stand punt, dat men dergelijke overbruggingen niet moet toelaten. Het geldt hier echter, zooals gezegd, een belangrijke industrie, één die op volle capaciteit werkt. Er is hierbij dus een groot industriebelang betrokken en zeker zal niemand het aan durven de gevraagde vergunning te weigeren, ook al vindt men zulk een brug niet mooi. De heer van Eck meent, dat de Raad het standpunt inneemt, dat aan die Groenesteeg niets meer te bederven is. Spreker vindt het treurig, dat er buurten zijn, waaromtrent wordt gezegd dat het er niet veel op aankomt, dat daar een loop brug komt en hij handhaaft zijn algemeen bezwaar. Moet de publieke weg worden gebruikt voor inrichtingen, welke niet op andere wijze zijn aan te brengen, dan zal spreker daar tegen geen bezwaar maken, maar hier geldt het een bloeiende industrie, welke zonder bezwaar de noodige gelden kan uit geven ter verkrijging van de beschikking over de gebouwen, welke zij noodig heeft. Iemand, die langs den publieken weg woont, heeft recht op vrijen toegang van licht en lucht, en nu is sprekers bezwaar, dat door zulk een luchtbrug die vrije toegang wordt weg genomen. Over het aesthetische bezwaar is nog wel heen te stappen, maar de publieke straat moet publiek blijven en mag niet door een dergelijk dak worden afgesloten. Had men te doen men een noodlijdende industrie, dan zou men het misschien als noodmaatregel kunnen toelaten, maar daarvan is hier geen sprake. Ook spreker wil de nijverheid bevorderen, maar in dit geval dreigt de Raad te ver te gaan. De heer Schüller zou het woord niet hebben gevraagd, indien de Wethouder zich bij deze bespreking had bepaald tot de brug, tot het maken waarvan hier vergunning is verzocht, en niet had laten doorschemeren, dat het College ten allen tijde in het belang van de industrie het bouwen van dergelijke bruggen zal toestaan. Spreker kent een geval, waarin de gevraagde vergunning is geweigerd. Het zou trouwens een beetje erg zijn geweest, indien dat niet was gebeurd. Met een voorbeeld wil spreker eens aantoonen hoe voor zichtig men ten deze moet zijn. Dertig of veertig jaren geleden is door den Raad vergunning verleend tot het leggen van een brug over de Lange Gracht en wat staat er nu te gebeuren? Als binnenkort de Lange Gracht zal worden ge dempt en een van de groote verkeerswegen van Leiden zal worden, zal die brug niet alleen heel leelijk staan, maar zal men bovendien van de pijlers, waarop zij rust, groote moeilijk heden ondervinden. Men heelt dat niet kunnen voorzien. Men zal er rekening mede hebben te houden, dat de ge volgen van de eventueele inwilliging van verzoeken, welke op dit gebied alsnog zullen worden gedaan, niet zijn te overzien. De Raad vertrouwt, dat Leiden zich zal ontwikkelen tot een behoorlijke stad en niet tot een zeer bekrompen stad als men er thans van wil maken. Nu zegt de heer Bosman: die brug past in dat stadsdeel. Spreker neemt het den heer Bosman niet kwalijk, maar dit typeert de opvattingen die bij den Vrijheidsbond heerschenhier de gegoeden, daar de arbeiders en hoe dat deel er uitziet hindert niet; wij Vrijheidsbonders trekken ons er niets van aan, hoe dat stadsdeel zich ontwikkelt en of dat allerlei stegen zijn met bruggen. De heer Zitman denkt er al niet veel beter over; dat heeft hij bij de begrooting getoond. Spreker moet daar sterk tegen op komen. Zeker, financieel zijn de huiseigenaren misschien wel be hoorlijk schadeloosgesteld; die zijn met 1.500.— wel lekker geweest. Maar hoe staat het met de bewoners daar? Volgens den heer Bergers heeft de Raad daarmede niet te maken; die moeten dan maar naar hun huisbaas gaan. Maar de firma van Wijk heeft die schadeloosstelling niet alleen gegeven, omdat die woningen minder waard zouden worden, maar zeer zeker ook voor het gemis van licht en lucht. Men zal na een jaar zien, dat die huren met geen cent verlaagd zijn. De heer Splinter zegt: dan moeten zij er uit gaan. Laat de heer Splinter dan voldoende woningen bouwen Spreker kan dus niet meegaan met dit voorstel; zoolang niet voldoende is aangetoond, dat deze industrie zich niet anders kan uitbreiden, zal hij hiertegen moeten zijn. De heer Wilbrink vestigt er de aandacht op, dat de heeren van Eck en Schüller wel suggereeren, dat hier niet rekening gehouden wordt met de belangen der arbeiders, maar dat dit wel degelijk geschaad zou worden, wanneer de gemeente niet in dezen tijd van malaise de gelegenheid zou scheppen, waardoor deze bloeiende industrie den arbeiders werkge legenheid zou kunnen geven. Het verleenen van deze vergunning aan die fabriek gaat dus niet tegen het arbeidersbelang in, maar is juist in hun belang. Ook kunnen door deze brug in geen geval de belangen der arbeiders worden geschaad, wat betreft de toetreding van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 4