MAANDAG 16 MAART 1931. 175 De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. IIc. Praeadvies op het verzoek van Mevr. J. G. van Swieten Vlieland, om eervol ontslag als onderwijzeres aan de school Langebrug B. (Zie Ing. St. No. 66.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. lid. Voorstel tot intrekking van het Raadsbesluit van 16 Februari j.l, waarbij aan L. A. Mennes eervol ontslag werd verleend uit zijne betrekking van Directeur van den Markt en Havendienst. (Zie Ing. St. No. 67.) De heer de Waal zegt dat hij, toen hem telefonisch werd gevraagd, of hij zich met de inwilliging van het verzoek van den heer Mennes kon vereenigen, in de meening verkeerde, dat de heer Mennes wegens ziekte van zijn kinderen zijn functie te Rotterdam nog niet kon aanvaarden en daarom uitstel vroeg van zijn ontslag voor een paar weken. In de stukken heeft spreker niet precies kunnen vinden de oor spronkelijke oorzaak, waarom de heer Mennes vroeg zijn ontslag in te trekken en nu zou hij gaarne vernemen of die oorzaak van particulieren aard is en wellicht geheim moet blijven. De heer Reimeringer antwoordt, dat de oorzaak, waarom de heer Mennes op zijn verzoek is teruggekomen, is gelegen in huiselijke omstandigheden. De dokter vindt het niet raad zaam, dat de kinderen van den heer Mennes te Rotterdam gaan wonen, en nu heeft deze, ofschoon hij een mooie carrière verbreekt, gedacht, dat het belang van zijn gezin zwaarder woog dan zijn betrekking te Rotterdam. De heer Kooistra herinnert er aan, dat indertijd, toen de heer Mennes naar Leiden solliciteerde, als aanleiding daartoe werd opgegeven, dat het voor zijn kinderen gezonder was om te Leiden te wonen. Spreker vraagt hoe de heer Mennes er toe is gekomen thans weer naar Rotterdam te solliciteeren. De heer Reimeringer denkt, dat de heer Mennes gehoopt had, dat het bezwaar betreffende de gezondheid van zijn kinderen van voorbijgaanden aard zou zijn. Nu dit blijkbaar niet het geval is geweest en de heer Mennes in het belang van zijn gezin liever te Leiden wil blijven, ziet spreker geen enkele reden om niet op het verzoek van dezen verdienste lijken ambtenaar in te gaan. De Voorzitter zegt, dat de heer Mennes in goed vertrouwen heeft geleefd, dat de gezondheid van zijn kinderen zoo was, dat hij naar Rotterdam kon terugkeeren, maar dat hij zeer kort vóór zijn vertrek, dus nadat hij zijn ontslag reeds had aangevraagd, van den dokter vernam, dat het beter was het niet te doen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. III. Voorstel inzake den aankoop van de perceelen weiland, gelegen aan en nabij de Stinksloot, kad. bekend Sectie N. Nis. 196, 197, 198, 200 en 122 en tot beschikbaarstelling van de voor dien aankoop benoodigde gelden. (Zie Ing. St. No. 60.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. IV. Voorstel tot het aangaan van een overeenkomst met de gemeente Delft, betreffende wederzijdsche hulpverleening in zake de levering van electriciteit. (Zie Ing. St. No. 61). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Y. Voorstel inzake het aan de N. V. Textielfabriek voorh. Gebr. van Wijk en Co. verleenen van vergunning tot het maken van een verbindingsbrug over de 3e Groenesteeg, tusschen hare perceelen aan de Vestestraat eenerzijds en het perceel Groenesteeg No. 55 anderzijds. (Zie Ing. St. No. 13.) Bij dit agendapunt komen tevens aan de orde een adres van M. T. Lokkers e. a. houdende bezwaren tegen het ver leenen van de door de N. V. Textielfabriek voorh. Gebr. van Wijk en Co. gevraagde vergunning en een adres van dezelfde strekking van J. H. de Kruys, alsmede een bericht van J. van den Steen en J. H. de Kruys, dat zij hun desbetreffend adres intrekken. De heer de Waal doet opmerken, dat Burgemeester en Wethouders geen bezwaar hebben tegen het verleenen van de gevraagde vergunning, ofschoon zij erkennen, dat die brug het aanzien van de omgeving niet zal verbeteren. Dit laatste is een van sprekers bezwaren. In den Raad wordt wel eens gesproken over behoud van stadsschoon en herhaaldelijk is een voorstel van sprekers fractie om het Levendaal te dempen met een beroep op het stadsschoon verworpen, maar hier helpen Burgemeester en Wethouders om door het aanbrengen van een gesloten brug in de Groenesteeg, welke een ver bindingsweg is tusschen de Hooigracht en de Heerengracht, het stadsschoon te bederven. De Directeur van Gemeentewerken praat er nog gemakke lijker over dan het College, want hij zegt: er liggen al van die bruggen, er kan er nog wel een bij. In de Breestraat of op het Rapenburg zou men er niet aan denken zulk een brug aan te brengen. Spreker komt thans tot zijn hoofdbezwaar. Burgemeester en Wethouders staan op het standpunt, dat de omwonenden geen noemenswaardigen hinder van die brug zullen hebben, maar spreker is het daarmede niet eens. Persoonlijk is hij bij die menschen geweest; zij hebben een plaatsje van 4a5 M. en aan den achterkant is er een muur met een hoogte van ongeveer 15 M. Daar deze brug op den muur van het pakhuis komt te liggen, wordt zij in totaal 9| plus 2^, dus 12 M. hoog. Nu heeft de firma van Wijk wel een overeenkomst ge troffen met de huisbazen, maar niet met de huurders. Slechts 2 van die huisbazen wonen daar ook; die anderen steken dus het geld in hun zak, terwijl de huurdersin het donker komen te zitten. Wanneer nu de huren verlaagd werden, dan zou spreker zich er mee kunnen vereenigen. De firma heeft om haar belangen te behartigen, die van die huurders over het hoofd gezien, hetgeen de Raad niet mag doen. Spreker vraagt dan ook die brug niet te aanvaarden. De heer Bergers is geen bewonderaar van dergelijke instru menten boven straten, maar nu de bezwaren van eigenaars en bewoners zijn weggenomen, kan spreker niet anders dan er vóór stemmen. Die fabriek zal niet voor haar plezier zoo'n brug laten maken. Wat nu betreft het feit, dat de huren van die woningen niet verminderd zijn, hoewel die eigenaren een vergoeding ontvangen hebben, hoofdzaak is, dat de waarde van die woningen vermindert; daar gaat het om, en dan zullen die menschen van zelf verhuizen en zullen de woningen minder opbrengen. Maar daarover heeft de Raad niet te zeggen. De heer van Eck stelt, deze zaak van meer algemeen standpunt beziende, de vraag, of in het algemeen de openbare straat ook gebruikt kan worden als verlengstuk van een fabriek, welke vraag spreker in het algemeen ontkennend beantwoordt. Natuurlijk is spreker niet onverschillig voor den bloei en de uitbreiding van de nijverheid; daarbij zijn groote belangen voor de gemeente betrokken, maar het gaat toch te ver, wanneer men in het algemeen steeds toestemming geeft over den openbaren weg te beschikken in het belang van de uitoefening van een industrie door daarover een brug te leggen, wanneer geen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen die toestemming. Er zijn reeds verschillende van die bruggen in Leiden en wanneer men steeds den zelfden weg volgt, komen er nog meer. Staat men eenmaal die brug toe voor een bepaald doel, dat is gebleken bij de Katoen Maatschappij, dan wordt tegelijk verondersteld, dat die brug ter beschikking blijft van de fabriek en dat men die ook voor andere doeleinden kan gebruiken, voor transport van stoom en stroom, terwijl noch de Raad noch het College feitelijk van plan is zich daarmede te bemoeien. Spreker heeft hier overwegende bezwaren tegen. Op belangrijke verkeers wegen zou men zich tegen een dergelijke brug verzetten, maar dat onderscheid mag men toch niet maken. De publieke straat is er nu eenmaal voor het verkeer en moet ook van boven vrij blijven; lucht en licht en zon moeten ook zooveel mogelijk toegelaten worden. Deze uitbreiding van de vrijheid van optreden der nijverheid acht spreker in het algemeen niet goed. Afgescheiden van de vraag of de firma van Wijk op billijkheidsgronden de door aanneming van het voorstel gevorderde schadevergoeding heeft toegekend aan verschillende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 3