186
MAANDAG 16
MAART 1931.
van Leiden durven voor te stellen, den bouw van openbare
bewaarscholen in het vervolg uit te sluiten. In een bij uitstek
gereformeerde of hervormde gemeente zou voor zulk een
voorstel nog eenige redelijke grond zijn, ofschoon spreker
hiermede geenszins wil zeggen, dat ook een dergelijk ge
meentebestuur geen taak ten aanzien van het openbaar
onderwijs zou hebben, doch het is spreker niet duidelijk, hoe
men in Leiden, waar de Anti-Revolutionnairen en Christelijk-
Historischen ongeveer x/3 deel der bevolking uitmaken, deze
stelling heeft kunnen poneeren; dit is in hooge mate in strijd
met de taak van een gemeentebestuur ten aanzien van de
behartiging der onderwijsaangelegenheden. Hoewel deze zaak
niet uitsluitend financieel beoordeeld moet worden, voert
spreker als uitsluitend financieele overweging aan, dat het bij
aanneming der meerderheidsvoorstellen niet uitgesloten is,
dat er over eenige jaren, wanneer dit heeft doorgewerkt, in
Leiden zullen zijn 25 a 30 bijzondere bewaarscholen. Had men
echter uitsluitend openbaar bewaarschoolonderwijs, dan zou
men er met 10 scholen zijn, hetgeen financieel voor de gemeente
vrij wat gunstiger zou zijn dan wanneer men toegaf aan het
streven om de kinderen reeds op dien leeftijd in 25 scholen
van verschillende richting onder te brengen.
Men kan zich hierbij dus niet uitsluitend door financieele
overwegingen laten leiden; aan deze zaak zit ook in hooge
mate een moreele kant in dien zin, dat de gemeente ten
aanzien van het openbaar bewaarschoolonderwijs een taak
heeft, die voorgaande gemeentebesturen schromelijk hebben
verwaarloosd.
Naast de strooming, die meent, dat er uitsluitend bijzon
dere bewaarscholen moeten zijn en de strooming, die van
oordeel is, dat het voor de bevolking van het land in het
algemeen beter is, dat er uitsluitend openbare bewaarscholen
zijn, bestaat een strooming, welke vooral in deze gemeente
zeer sterk merkbaar is, die meent, dat men op grond van
financieele overwegingen den toestand moet laten zooals hij
geworden is, nadat in den toestand, die in 1841 bestond,
eenige wijzigingen zijn aangebracht.
Het laatste kan in een gemeente als Leiden op den duur
geen bevrediging schenken.
Ten aanzien van het openbare bewaarschoolonderwijs be
staat in Leiden een schromelijke achterstand. De bestaande
openbare bewaarscholen komen hoe langer hoe meer te liggen
in stadsgedeelten, waar aan bewaarschoolonderwijs niet meer
dezelfde behoefte bestaat als vroeger. De bevolking trekt naar
de buitenwijken der stad.
Het is zeer de vraag, of men in Leiden mag spreken van
een zoodanigen groei van het particuliere initiatief als waarvan
Burgemeester en Wethouders spreken in hun prae-advies.
Zij zeggen:
»Het bijzonder bewaarschoolonderwijs, dat slechts vooreen
deel uit de overheidskas wordt betaald, zag zijn aantal scholen
opgevoerd tot 11 met ongeveer 1500 leerlingen, waaruit het
bewijs mag worden geput, dat het bijzonder onderwijs uit
hoofde, dat het uitsluitend verzorgd wordt door zijn warme
vrienden en belangstellenden meer levenskracht heeft dan het
openbare."
In haar algemeenheid is deze conclusie absoluut onjuist. De
groei van het bijzonder bewaarschoolonderwijs in Leiden is
niet alleen te danken aan de inspanning der ouders en besturen,
maar voor een belangrijk deel ook aan het gemis aan open
bare bewaarscholen.
Zoo verzocht b.v. in 1925 de heer ter Hake, uit de Kooi,
over te gaan tot de oprichting van een openbare bewaar
school, mede namens de ouders van meer dan 200 kinderen.
Aangezien zij ontbrak, was de man genoodzaakt zijn kinderen
naar een bijzondere bewaarschool in de buurt te zenden.
Wanneer men den voorstanders van bet openbaar bewaar
schoolonderwijs de gelegenheid beneemt om hun kinderen naar
een openbare bewaarschool in de buurt te zenden, mag men
niet spreken van een gezonden groei van het bijzonder bewaar
schoolonderwijs.
Spreker meent, dat men ten opzichte van de financieele
gevolgen van het voorstel der minderheid van het College niet
al te pessimistisch moet zijn. Hij verwacht, dat wanneer in
de wijken, waar het noodig is, een openbare bewaarschool
wordt opgericht, dit de ontvolking van de bijzondere bewaar
school in die wijk zal ten gevolge hebben, zoodat de uit
breiding van het aantal bewaarscholen niet zoo groot zal zijn
als sommigen wel meenen. Indien nu aan de hand van de te
ontwerpen verordening blijkt, dat het financieel spaak loopt,
heeft de Raad alsnog gelegenheid om in te grijpen.
Is het nu voor een gemeente als Leiden niet gewerischt,
in de toekomst te krijgen een plaatselijke commissie van
toezicht op het bewaarschoolonderwijs, zooals men ook een
commissie heeft voor het gewoon lager onderwijs, met advi-
seerende bevoegdheid, waarin dan tevens kan worden uitge
maakt, in hoeverre in een bepaald stadsdeel bepaalde bewaar
scholen kunnen worden gesticht, die heeft te oordeelen en
Burgemeester en Wethouders te adviseeren over de toekom
stige behoeften aan dat onderwijs in de gemeente; wat dat
betreft, moet men de toekomst niet al te somber inzien. Die
Commissie zou dan samengesteld kunnen worden op gelijke
wijze als de Plaatselijke Schoolcommissie.
De minderheidsvoorstellen kunnen niet in alle opzichten
sprekers sympathie wegdragen; spreker zou op redelijke
gronden op het oogenblik mogen aandringen op den bouw
van openbare bewaarscholende verdere bouw van bijzondere
bewaarscholen zou best een oogenblik stopgezet kunnen
worden, gezien de bestaande verhouding 11 3. Spreker
vreest, dat hiervoor evenwel in dezen Raad geen meerderheid
zal kunnen worden verkregen en dan gaat hij nog maar
liever mee met de minderheidsvoorstellen, omdat die ten
slotte nog inhouden den bouw van 3 openbare bewaar
scholen, waaraan in hooge mate behoefte is. Niet zoozeer dus
uit warme sympathie, of uit overtuiging, beveelt spreker het
minderheidsvoorstel aan, dan wel uit zuivere nuttigheids
overwegingen, omdat er nu behoefte is aan openbaar bewaar
schoolonderwijs; wanneer men het minderheidsvoorstel ver
smaadt, zou men in de toekomst heelemaal van den verderen
bouw van openbare bewaarscholen verstoken blijven. De heer
Meijnen eindigde met te zeggen: voorkomen is beter dan
genezen; in dat opzicht is spreker eenigszins optimistischer
ten aanzien van de financieele uitwerking van deze zaak.
Spreker onderschrijft niet de stelling van den heer van Es,
dat de vrije school moet zijn aan de geheele natie; het
bijzonder onderwijs is de vrije school niet; de practijk bewijst
dit; daarbij spelen geheel andere factoren ten rol. Als er
sprake is van een vrije school voor de geheele natie, moet
men het oog richten op de algemeene onderwijsinrichting,
waar niet alleen bepaalde groepen, maar het geheele volk
gebruik van kan makendat is de vrije school.
In elk geval dringt spreker aan in de gegeven omstandig
heden op aanneming van de minderheidsvoorstellen, die, zij
het niet in alle opzichten, toch eenigermate recht laten
wedervaren aan de bestaande behoefte aan openbaar onderwijs,
in het belang van het opgroeiende geslacht.
De heer Wilbrink meent, dat indien het voorstel van de
minderheid van het College inderdaad is geboren op den
grondslag van de pacificatie, het den Wethouder van onder
wijs wel wonderlijk te moede moet zijn geweest, toen hij
luisterde naar de redevoeringen van de heeren Groeneveld
en Verweij, die verklaard hebben aan de doorvoering van de
pacificatiegedachte te zullen medewerken, zoolang zij krijgen,
wat zij wenschelijk achten, maar haar overigens verwerpelijk
vinden.
Voor die leden van het College, die werkelijk willen staan
op den grondslag van de pacificatie, mag het een punt van
overweging uitmaken, waarheen zij zullen gaan, indien zij
daarbij moeten steunen op de grootste fractie van de
linkerzijde.
Spreker vreest, dat de voorstanders van het bijzonder
bewaarschoolonderwijs straks de wrange vruchten zullen moeten
plukken. Misschien zullen ook de voorstanders van het neutrale
bewaarschoolonderwijs dat moeten doen, maar die hebben
dan in elk geval geen kosten gehad, want hun wordt het
geld uit de gemeentelijke schatkist toegeworpen.
Zoodra men er aan de zijde van de heeren Groeneveld en
Verweij toe in staat is, zal men overgaan tot de verdrukking
van het bijzonder bewaarschoolonderwijs, aangezien zij het
absoluut uit den booze achten en het niet de taak van de
gemeente achten in de verzorging daarvan te helpen voorzien.
Indien het voorbereidend onderwijs en het gewone lager
onderwijs geen verschillende grootheden van gelijke orde
zijn, vraagt spreker zich af, op grond waarvan beweert men
dan, dat de overheid wel heeft te zorgen voor het openbaar
voorbereidend onderwijs, aangezien het recht daartoe dan
ook niet bestaat.
Spreker heeft dankbaar geconstateerd, dat de heer Romijn
heeft gezegd, zich te kunnen voorstellen, dat bepaalde groepen
van ouders ook bijzonder bewaarschoolonderwijs voor hun
kinderen verlangen en dat hij daarom de pacificatie als
grondslag ook voor het bewaarschoolonderwijs zeer gaarne
wil aanvaarden, maar aan den anderen kant heeft een uit
lating van den heer Romijn, juist als vertegenwoordiger van
den Vrijheidsbond, spreker bijzonder verwonderd. Spreker
meende altijd, dat de Vrijheidsbond den Christelijk-Historischen
in materieelen zin het naaste stond en het particulier initiatief
in allerlei sociale zaken wilde aanmoedigen en versterken,
maar hierbij heeft de heer Romijn zich op het standpunt
gesteld dat, waar de sociale toestanden in de gemeente
bewaarschoolonderwijs noodzakelijk maakt, dit van de ge
meente moet uitgaan.
De heer Romijn heeft gezegdwanneer de particulieren
het niet doen.
De heèr Wilbrink zegt, dat de heer Romijn in het alge-