MAANDAG 16 MAART 1931. 185 De heer Wilbrink zegt, dat de heer Groeneveld dus erkent, dat de scholen van de S.D.A.P. stuurloos zijn. De heer Groeneveld zal zelf wel zeggen, hoe de S.D.A.P. er over denkt; dat behoeft de heer Wilbrink niet te doen. Op de beschuldiging, dat het gemeentebestuur aan de open bare bewaarscholen een bepaalde richting geeft, gaat spreker niet in; daarop zal de Wethouder van onderwijs wel ant woorden; die zal de neutraliteit van de openbare bewaar scholen wel in bescherming nemen. Men kan dus niet spreken van een tegenstrijdigheid van richtingenhet zou iets anders zijn, wanneer de sociaal-democraten sociaal-democratische bewaarscholen wenschten. Dan zou die vergelijking natuurlijk kunnen opgaan, want dan ging het om twee tegenovergestelde richtingen. Dit wenschen de sociaal-democraten echter niet. Zij willen geen sociaal-democratische bewaarscholen. Was dat wel het geval, dan zou er alles voor te zeggen zijn, dat zij de bewaarscholen van die richting zelf moesten betalen. Nu het niet zoo is, is er ook niets voor te zeggen, dat de sociaal democraten scholen zonder richting en scholen zonder hun eigen richting zouden moeten betalen. De Voorzitter geeft den heer Groeneveld in overweging om, indien hij aan een geschikt punt is gekomen om zijn rede af te breken, dit te doen en haar hedenavond voort te zetten. De heer Groeneveld wil daaraan gaarne voldoen. De vergadering wordt geschorst tot des avonds te 8^ uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te 8^ uur. Afwezig zijn de heeren Kuivenhoven en van Rosmalen. Voortgezet wordt de behandeling van punt 6 der agenda. De heer Groeneveld zet zijn rede voort en herhaalt dat, wanneer de sociaal-democraten eigen bewaarscholen wilden, er dus alles voor te zeggen zou zijn, dat zij ook de kosten voor hun rekening namen, maar zij wenschen die niet; dat denkbeeld doet ietwat belachelijk aan; het socialisme is wel niet zoo heel moeilijk; in eeuw heelt het een groot deel der bevolking gegrepen, maar het is toch in elk geval geen kost voor kinderen van 4 jaar. Hetzelfde geldt evenwel voor den godsdienst; uit de volkstellingkaarten bleek, dat bij de Regeering 33 soorten godsdienst bekend warendaaruit blijkt, dat ook de godsdienstige vragen niet zoo heel gemakkelijk zijn, althans zoo moeilijk, dat ook de volwassenen het daar over lang niet eens zijn. Ook dit is dus geen kost voor kinderen van 4 jaar, om de beginselen van de godsdienstige vraagstukken te regelenwanneer men dat toch wil, moet men dat zelf weten, maar dan is dat een liefhebberij, die niet geheel door de overheid behoeft te worden bekostigd. Daarom kan spreker in dit opzicht niet met gelijkstelling meegaan. Er is geen sprake van gelijkstelling; de eene groep krijgt alleen onderwijs en de andere bovendien er nog bij onderwijs in de godsdienstige beginselen van de ouders; spreker acht dit geen gelijkstelling en meerit, dat dit niet op gelijken voet door de overheid behoeft te worden betaald. Dit neemt echter niet weg, dat spreker niet blind is voor de werkelijkheid, n.l. dat in Leiden een vrij sterke rechtsche Raadsmeerderheid is, wat dus hierop neerkomt, dat die de gemeentekas als het ware in haar zak heeft en binnen zekere grenzen daaruit kan uitdeelen voor de belangen van de partijen, die de meerder heid hebben. Daarom gaat spreker mede met het minder- heidsvoorstel, omdat daardoor toch eenig recht zal worden gedaan aan die heel belangrijke minderheid der bevolking, die openbaar bewaarschoolonderwijs wenscht. Nu bestaat er eenige kans, dat het minderheidsvoorstel hier zal worden aangenomen, waardoor er althans 3 openbare bewaarscholen zullen komen. Spreker is nog niet zoo heel gerust, omdat het vooral aan komt op de uitvoering van een dergelijk Raadsbesluit. Het gevolg van het Raadsbesluit zal zijn, dat tusschen de gemeente en de bijzondere schoolvereenigingen een wedloop ontstaat. Wie in een bepaalde wijk het eerst een school heeft op gericht en daardoor de kinderen tot zich heeft getrokken, heeft daarmede een belangrijk voordeel verkregen. Spreker vreest, dat de Wethouder bij dien wedloop achteraan zal komen, hetgeen ten nadeele zou zijn van een correcte uitvoering van het Raadsbesluit. Er is nog een andere moeilijkheid. Er zijn op het oogenblik 11 bijzondere en 3 openbare bewaarscholen. Iedereen zal spreker moeten toegeven, dat de rechterzijde in dit opzicht ver boven haar stand leeft. Die verhouding is in het geheel niet in overeenstemming met de verhoudingen, die bij de bevolking bestaan. De belangrijke groei van het bijzonder lager onderwijs was een groei in de richting van de bestaande verhoudingen en op het gebied van het bijzonder lager onderwijs zal de rechterzijde nu wel ongevepr aan haar deel toe zijn. Bij het lager onderwijs zijn openbare scholen ontvolkt ten gevolge van den groei van het bijzonder onderwijs. Het is niet onmo gelijk, dat de stichting van een openbare bewaarschool de geheele of gedeeltelijke ontvolking van een bijzondere bewaar school zal ten gevolge hebben. Wat zal er dan moeten gebeuren De heer Vebweij wenscht voornamelijk eenige opmerkingen te maken in verband met de redevoeringen van de heeren Meijnen en van Es en stelt daarbij allereerst de vraag: wat is in het algemeen de principieele beteekenis van het bewaar schoolonderwijs? In den loop der jaren is de behoefte aan dit soort onderwijs sterk toegenomen, eenerzijds door de opvoedkundige waarde, die men er langzamerhand aan is gaan toekennen, anderzijds doordat tal van arbeidersvrouwen vaak door den maatsehap- pelijken nood van hun gezin genoodzaakt worden, zich aan de verzorging van het gezin te onttrekken, en om te trachten door te werken in de behoeften van het gezin te voorzien. Deze twee zaken hebben de ontwikkeling der bewaarscholen zeer sterk in de hand gewerktde overheid kan voor dat ver schijnsel niet blind zijn. Daarnaast hebben wij de practische beteekenis van het bewaarschoolonderwijs, waarbij een maat schappelijke strijd valt te constateeren, de strijd n.l. om het bezit van het kind. Tal van maatschappelijke groepen meenen, dat op 3^-jarigen leeftijd een aanvang moet worden gemaakt om te trachten de jeugd voor zijn ideeën te winnen; daar door ontstaan tal van bijzondere bewaarscholen; men ziet daarin het voorportaal van de bevolking der bijzondere scholen daaruit is te verklaren de groote activiteit met betrekking tot het stichten van bijzondere bewaarscholen. Nu heelt de Raad dit niet in zijn hand; wat echter geenszins wil zeggen, dat het gemeentebestuur voor dat proces, dat zich afspeelt, geen open oog moet hebben; spreker geeft toe, dat de taak van een gemeentebestuur, en vooral die van Burgemeester en Wethouders, ten aanzien van al deze verschijnselen niet gemakkelijk is; men mag er echter niet blind voor zijn en moet trachten zoo onpartijdig en zoo regelend mogelijk hier op te treden; met dat onpartijdig en dat regelend karakter zijn echter het meerderheidsvoorstel en de betoogen van de heeren Meijnen en van Es in flagranten strijd; in wezen komt de doorvoering van het meerderheidsvoorstel neer op een openlijk stelling nemen van het College ten gunste van het bijzonder onderwijs. De vraag is gewettigd: is het in overeenstemming met het neutrale karakter, dat het optreden van Burgemeester en Wethouders in deze aangelegenheid moet dragen? Een zoo openlijk stelling nemen ten opzichte van een bepaald soort onderwijs is volgens spreker niet in overeenstemming te achten met de taak, die het College van Burgemeester en Wethouders van een gemeente als Leiden te vervullen heeft. De voorstellen van de meerderheid zijn daarmede in strijd. In verband hiermede heeft spreker met belangstelling ge luisterd naar de redevoeringen van de heeren Meijnen en van Es, die bezwaren hebben tegen de financieele gevolgen, welke aan de doorvoering van de voorstellen der minderheid zullen zijn verbonden. Spreker heeft reeds in 1927, toen deze zaak aan de orde was, gezegd, dat de vrees voor de ontwrichting van de gemeente- financiën altijd als argument wordt aangevoerd, wanneer het min of meer te pas komt in de kraam van de bestrijders van de gerechtvaardigde wenschen van de voorstanders van het openbaar onderwijs en speciaal van het openbaar bewaar schoolonderwijs. Spreker heeft voor die financieele bezwaren niet al te veel respect, maar geeft toe, dat de bemoeiing van de gemeente, in dit geval met het bewaarschoolonderwijs, aan zekere grenzen is gebonden. Indien men echter zijn houding wil bepalen ten opzichte van de gemeente-financiën, dient men de gemeente als een geheel te zien, hetgeen de bestrijders van het voorstel der minderheid niet hebben gedaan. De foutieve conclusie, waartoe de heeren Meijnen en van Es, daarbij gesteund door de meerderheid van het College, zijn gekomen, kan spreker niet aanvaarden. Men heeft n.l. als uitgangspunt genomen den bestaanden toestand van het bewaarschoolonderwijs, terwijl die toestand niet is, zooals hij eigenlijk behoorde te zijn. Spreker heeft met ver bazing en ontstemming kennis genomen van de conclusie, dat in Leiden in het vervolg uitsluitend bijzonder bewaarschool onderwijs gegeven mag wordenhij kan zich niet voorstellen hoe menschen, waarvan men toch mag verwachten, dat zij een open oog hebben voor de werkelijkheid, in den Raad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 13