MAANDAG 16 MAART 1931.
183
moeders van groote gezinnen zullen er prijs op stellen om
haar kinderen van 3 tot 3J jaar naar een goede bewaarschool
te kunnen zenden. De heer Romijn heeft op het sociaal belang
van het bewaarschoolonderwijs sterk den nadruk gelegd en nu
zou het zeker voor groote gezinnen, waar kinderen zijn, die
niet zooveel in leeftijd verschillen, van groot belang wezen,
indien 2 of 3 kinderen naar school konden worden gezonden.
Voor de bestaande bijzondere bewaarscholen zou die ver
hooging van den toelatingsleeftijd een verschil maken van */e
van het aantal leerlingen, d. i. 200 leerlingen, en daardoor
zouden die scholen 200X/50.of ƒ10.000.minder subsidie
ontvangen.
Van de verhooging der schoolgelden, door de minderheid
voorgesteld, zal in de praktijk niet veel terecht komen. Geen
wonder dan ook, dat in het Januari-nummer van »In en om
de school" wordt gezegd, dat het voorstel om de schoolgelden
te verhoogen in deze voor de arbeidersklasse zoo moeilijken
tijd niet kan worden aanvaard, terwijl dit in het Februari
nummer wordt aangedikt. Daarin leest men:
»Wat de verhooging van het schoolgeld betreft, komt het
ons voor, dat,de tijd daarvoor slecht gekozen is."
Het gaat o. i. niet aan in deze tijd van malaise van de vele
arbeidersgezinnen een hoger schoolgeld te vragen. In ieder
geval dient de mogelijkheid open te blijven om voor geringer
bedrag zijn kinderen geplaatst te krijgen."
Op tegenvallers in dit opzicht zal dus zeker gerekend moeten
worden, waardoor dus de financieele berekeningen der minder
heid veranderd zullen moeten worden. Men zal de kinderen
toch niet kunnen wegsturen en hen van de school verwijderen,
omdat geen of althans niet voldoende schoolgeld wordt
betaald
Bedenkelijk in het voorstel der minderheid is ook, om rest-
klassen van minder dan 20 leerlingen aan een kweekelinge toe
te vertrouwen. De heer Meijnen heeft dit reeds zeer duidelijk
uiteengezet en spreker volstaat dus met te wijzen op het
advies der bewaarschoolcommissie, waarin hij leest:
»Wat de onderdeelen betreft, is zij het eens met de 4 nader
omschreven onderdeelen. Zij kan ter wille van bezuiniging
desnoods meegaan met de onderscheiding van de leerkrachten
in hoofden, onderwijzeressen, tijdelijke onderwijzeressen en
kweekelingen, mits daarbij geen onbevoegden in de bewaar
school worden gebracht."
Dit acht spreker het zwakke punt van het minderheids-
voorstel.
De minderheid decreteert bewaarscholen met 200 leerlingen,
in 4 klassen van 50; zoo'n school mag ten hoogste 50.000.
kosten. In 1927 is echter de Kooipark-school geraamd op
80.000.en het is spreker bekend, dat indertijd een school
in het Plantsoen is begroot op 100.000.Wanneer nu
dergelijke plannen van f 50.000.— schipbreuk lijden, dan
zullen de financieele berekeningen der minderheid weer geheel
anders uitkomen.
Spreker helt er toe over, het aantal van 50 leerlingen per
klasse hoog te vinden; waar echter de tegenwoordige bijzondere
bewaarscholen hetzelfde aantal hebben, wil spreker daarvan
niet te veel zeggen; alleen spreekt hij een waarschuwing uit
in dit opzicht, waar hij in »In en om de school" leest:
»De voorstellen, welke beoogen het leerlingental per klasse
op te voeren en het schoolgeld te verhogen moeten wij ernstig
ontraden. Men vergete niet, dat meer dan bij het L. O. de
onderwijzeres bij het voorb. onderwijs zich met ieder kind
afzonderlik moet bemoeien. Bij een opvoering van het leer
lingental tot 50 per klas wordt dit hoogst moeilijk, zo niet
onmogelik".
Dit zeggen de onderwijsmenschen, die in dit opzicht heel
wat meer competent zijn dan spreker 1
Ook de verlaging van salaris voor nieuw aan te stellen
onderwijzeressen acht spreker een zwak punt zoowel in de
minderheids- als in de meerderheidsvoorstellen. Binnen niet
al te langen tijd vreest spreker dan een actie voor salaris-
verhooging en als die tot stand komt, zullen de kosten
natuurlijk weer hooger worden dan bij dit voorstel nu wordt
uitgerekend.
Men moet het oog op de toekomst gericht houden. De heer
Romijn heeft straks aangehaald wat in verschillende andere
gemeenten gebeurd is; wanneer het minderheidsvoorstel aan
genomen wordt, zal dat ook hier te vreezen zijn. Wanneer
binnen alzienbaren tijd de Raad eens links georiënteerd zal
worden, zal het niet onmogelijk zijn, dat voorgesteld zal
worden om de subsidies voor het bijzonder bewaarschool-
onderwijs te doen ophouden, terwijl dan met de stichting
van gemeentelijke bewaarscholen rustig doorgegaan zal kunnen
worden, waarmede een groot deel der Leidsche bevolking
groot onrecht zou worden aangedaan. Neemt de Raad de
meerderheidsvoorstellen aan, welke de strekking hebben, dat
het bewaarschoolonderwijs alleen bijzonder bewaarschool-
onderwijs zal zijn, dan zal het ook kunnen voorkomen, dat het
bijzonder bewaarschoolonderwijs niet gesubsidieerd wordt,
maar dan is daarmede in elk geval ook geen gemeentelijke
bewaarschool meer aanwezig, behalve de drie bestaande,
waaraan niet kan worden getornd. Een uitbreiding van het
gemeentelijk bewaarschoolonderwijs zal dan althans niet aan
de orde zijn.
Tenslotte komt spreker tot hetgeen de heer Romijn over
de pacificatie op het gebied van het lager onderwijs heeft
gezegd. De rechter zijde zou die pacificatie met beide handen
hebben aangepakt. Als de heer Romijn dat meent, is hij
natuurlijk te goeder trouw, maar de zaak staat eenigszins
anders. De rechter zijde heeft de pacificatie aanvaard en haar
stem er aan gegeven, omdat er niets verders was te bereiken
in verband met wat de grondwet over het onderwijs zegt.
Ware dat niet het geval geweest, dan hadden de anti-revolution-
nairen zich vastgehouden aan de Ruze zij hebben die nog
de vrije school voor geheel de natie.
De heer Wilmer wenscht het vraagstuk alleen van af de
principieele zijde te bezien en dan is zijn standpunt het
volgende.
Het is de plicht van de overheid om er naar te streven,
dat er voor alle ingezetenen gelijk recht zal zijn. Vraagt men
hem of met dat beginsel in strijd is het voorstel van de
meerderheid van Burgemeester en Wethouders ten opzichte
van het bewaarschoolonderwijs, dan antwoordt hij: neenl
ofschoon straks zal blijken, dat hij meegaat en van ganscher
harte meegaat met de minderheid van het College. Hij ver-
eenigt zich ook niet met de bestrijding door den heer Romijn
van het voorstel van de meerderheid en met de bestrijding,
welke waarschijnlijk hedenavond door den heer Groeneveld
van dat voorstel zal worden geleverd. Hij acht dat voorstel
niet in strijd met het streven naar gelijk recht voor allen,
maar hij meent, dat dat gelijk recht voor allen door het
voorstel van de minderheid gemakkelijker verwezenlijkt zal
kunnen worden.
De heer Romijn zeide, dat het voor de voorstanders van
neutraal onderwijs zoo goed als onmogelijk zal zijn om neutrale
bijzondere scholen op te richten. Zoo sterk wil spreker het
niet zeggen, maar hij geeft toe, dat het niet gemakkelijk zal
gaan. Hij zegt dat nu niet voor het eerst; reeds in 1927, toen
hij zich vereenigde met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders om geen verdere openbare bewaarscholen meer
te stichten en den steun der gemeente te beperken tot het
bijzonder onderwijs, is hij zoo eerlijk geweest, dat te erkennen.
Spreker heeft toen gezegd:
Hij begrijpt volkomen, dat het voor de vóórstanders van
neutraal onderwijs niet zoo gemakkelijk is als voor de voor
standers van bijzonder onderwijs om eigen bewaarscholen op
te richten, daar de confessioneele partijen er beter voor ge
organiseerd zijn, maar, gelijk hij betoogde, acht hij het ook
voor de eerste niet onmogelijk."
Omdat hij het niet onmogelijk achtte, hoewel bezwaarlijk,
heeft spreker zich vereenigd met het voorstel van Burge
meester en Wethouders om geen verdere uitbreiding te geven
aan het openbaar bewaarschoolonderwijs, maar uitsluitend aan
het bijzonder.
Er is dezer dagen gesproken van een zwenking van de
Katholieken, maar wanneer spreker in 1927 had kunnen
voorzien het voorstel, dat nu door een Katholiek wethouder
wordt gedaan, dan had hij zich niet voorzichtiger kunnen uit
drukken dan hij toen gedaan heeft. Spreker heeft toen gezegd
»Als spreker geen rekening had te houden met de gemeente-
financiën, dan zou hij ook zijn voor absolute financieele gelijk
stelling, maar de financieele gevolgen daarvan zouden op een
gemeente als Leiden zeer zwaar drukken. Anders zou alles te
zeggen zijn voor het denkbeeld van den heer Verweijprinci
pieele bezwaren zouden daartegen niet aangevoerd kunnen
worden."
Alleen om financieele redenen was spreker dus niet voor
verdere uitbreiding van het openbaar bewaarschoolonderwijs.
Nu is het aan de orde zijnde minderheidsvoorstel niet
duurder, volgens de gegeven berekeningen zelfs iets goed-
kooper, dan het meerderheidsvoorstelal doet men er dus een
schepje op en al acht men die berekening der minderheid
iets optimistisch, dan wordt het nog niet duurder, althans
niet aanmerkelijk duurder. Het ligt dus geheel in de lijn van
spreker, die in 1927 om financieele redenen tegen uitbreiding
van het openbaar bewaarschoolonderwijs was, dat hij nu
stemt voor het voorstel van de minderheid, evenals het in
de lijn van Minister de Visser zou liggen, als hij lid van den
Leidschen Raad was, dit in antwoord aan den heer
Meijnen, om met Wethouder Tepe mede te gaan. Immers,
Minister de Visser heeft zich tegen financieele gelijkstelling
van openbaar en bijzonder bewaarschoolonderwijs verklaard,
louter om financieele, en dus niet om principieele redenenhij
achtte deze dus niet uitvoerbaar; waar in Leiden, dank zij
een door den Wethouder van Onderwijs ontworpen stelsel,
die financieele redenen niet bestaan, zou Minister de Visser
als Raadslid consequent dus zijn stem aan het voorstel van
de minderheid moeten geven.