182
MAANDAG 16
MAART 1931.
de grens niet zal worden overschreden en een zoodanige
matigheid zal worden betracht, dat de minderheidsvoorstellen
zullen blijken uitvoerbaar te zijn.
Al zijn er in de minderheidsvoorstellen enkele punten,
waartegen spreker angstig aankijkt, toch zal hij aan die
voorstellen zijn stem in principe geven.
De heer van Es zegt, dat de beide voorstellen, welke ter
tafel liggen, dit gemeen hebben, dat zij uitgaan van het goed
recht van het bestaan van het bijzonder onderwijs naast het
zoogenaamde neutrale. Hij is blij zooeven uit den mond van
den heer Romijn te hebben gehoord, dat deze voor het
bijzondere van het bewaarschoolonderwijs meer gevoelt dan
voor het bijzondere van het onderwijs voor kinderen van
ouderen leeftijd.
Vaak wordt daarover anders gedacht dan de heer Romijn
zich hier uitliet. In »In en om de school", van de afdeeling
Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, van
Februari 1931, leest spreker:
«Welnu, spelen 3-jarige kinderen van R. K. ouders anders
dan dito van hervormden? Geschiedt het vlechten, knippen,
plakken, boetseren, kraaltjesrijgen op verschillende wijze naar
gelang van de godsdienstige overtuiging der ouders? Niemand,
die dit in ernst zal beweren.
Waar bij de latere onderrichting en opvoeding de ouders
op grond van hun godsdienstige overtuiging aan een bepaald
soort biezondere school de voorkeur geven, daar willen ook
wij de volle maat geven en staan de financiële gelijkstelling voor.
Hier evenwel, waar van opvoeding in een bepaalde richting
geen sprake kan zijn, is scheiding tusschen de kleintjes niet
alleen onnodig, maar ongewenst en uit den boze. Vandaar
dat onze afdeling op onderwijskundige gronden hier de financiële
gelijkstelling afwijst".
Dit is dus in strijd met hetgeen de heer Romijn zeide.
Voor het lager onderwijs trekken deze heeren dus een andere
conclusie dan voor het voorbereidend lager onderwijs, waar
schijnlijk omdat de wet hier nu eenmaal gebiedend optreedt.
Het is evenwel te danken aan kortzichtigheid, wanneer men
het ook niet doortrekt voor het bewaarschoolonderwijs. Het
zit dan ook niet in de manier van spelen, van kraaltjes rijgen
en matjes vlechten, maar hierin, dat ook het bewaarschool
onderwijs begonnen en geëindigd wordt met bidden en danken
het verschil zit in de versjes, die geleerd worden, en in de
verhaaltjes, die verteld worden, kortom, in het milieu, waarin
die kleuters verkeeren.
De meerderheids- en minderheidsvoorstellen van het College
gaan van eenigszins verschillend standpunt uit.
De minderheid acht het een plicht der overheid voor z.g.
openbaar bewaarschoolonderwijs te zorgen en het bijzondere
zooveel mogelijk op voet van gelijkheid te subsidieeren.
De meerderheid erkent niet den plicht van het gemeente
bestuur om openbaar bewaarschoolonderwijs te verstrekken,
wel een zedelijke verplichting om het bijzonder bewaarschool
onderwijs te subsidieeren.
Spreker acht dit laatste standpunt het meest juiste, evenals
zijn fractie, al onderschrijft hij niet precies alle in het meer-
derheidsvoorstel genoemde argumenten, o. a. dit, dat bewaar
schoolonderwijs geen onderwijs zou zijn, maar opvoeding.
Beide factoren, zoowel opvoeding als onderwijs, zijn in het
bewaarschoolonderwijs aanwezig en het ligt er maar aan, op
welken van beide men op een gegeven oogenblik den nadruk
wil laten vallen. Het bewaarschoolonderwijs, zooals zich dit
de laatste 25 jaren heeft ontwikkeld, is wel degelijk onderwijs
en niet alleen een opbergen en bezig houden van de kleuters
en heet daarom terecht wel: voorbereidend lager onderwijs.
Maar ook aldus opgevat is er voor de gemeentelijke overheid,
noch wettelijk, noch moreel, een verplichting om voor z.g.
neutraal of openbaar bewaarschoolonderwijs te zorgen. Spreker
spreekt liever van openbaar bewaarschoolonderwijs, omdat hij
neutraal onderwijs niet erkent en volkomen instemt in dit
opzicht met de uitspraak der gemeentelijke commissie voor de
bewaarscholen in haar advies inzake deze voorstellen
»Het onderwijs en de opvoeding in de overheidsscholen is
niet neutraal en kan dit niet zijn, omdat neutraal onderwijs
evenmin als neutrale opvoeding bestaat".
Van voorstanders van openbaar onderwijs zijn wel eens andere,
minder juiste uitspraken gehoord. Door uitbreiding van het
openbaar bewaarschoolonderwijs zou de Raad ongetwijfeld een
prae aan dit immers niet neutrale onderwijs geven tegenover
het bijzonder bewaarschoolonderwijs.
De heer Romijn heeft aanhoudend gesproken over neutraal be
waarschoolonderwijs, maar spreker zou daarvan dan gaarne eens
een definitie hooren. Daarover zijn heel wonderlijke uitspraken
gedaan. In de Standaard van 14 October 1929 leest spreker b.v.
«Zoo werd in allen ernst beslist, dat Roomsch-Katholieke
onderwijzers, gekleed in het gewaad hunner orde, niet geacht
konden worden voldoenden waarborg voor de neutraliteit op
te leveren; leggen zij die kleeding af, dan kan echter voor
de neutraliteit geenerlei gevaar te duchten zijn".
Staatsraad Mr. Hubrecht zegt, eveneens volgens dat artikel:
«De Staat kan niet schoolmeesteren, wijl hij noch gods
dienstige belijdenis noch paedagogische beginselen heeft en
daarom eene neutraliteit moet najagen, die practisch op de
bevoorrechting van het modernisme en bestrijding van
't Christendom uitloopt.
Sedert de neutrale vlag van het gebouw der staatsschool
wappert, is zij voortdurend beschoten; voor wie scherp waar
neemt, hangt zij sedert 1880 aan flarden. Waartoe dan nog
langer getracht de vlag der neutraliteit voor de staatsschool
te handhaven, het bedriegelijk symbool van niet bereikte en
onbereikbare eenheid, dat meer kwaad dan goed heeft gesticht.
Waai lijk, die vlag heeft de lading in waarheid nooit gedekt".
Dat de gemeente ten opzichte van het openbaar bewaar
schoolonderwijs geen bepaalde verplichtingen heeft, blijkt
ook wel hieruit, dat, op één enkele uitzondering na, aan dit
onderwijs te Leiden nooit eenige uitbreiding is gegeven in 60
jaar. Dit is trouwens niet speciaal in Leiden het geval;
tusschen 1875 en 1922 is in Nederland het aantal bijzondere
bewaarscholen, dank zij het particulier initiatief en ondanks
den karigen overheidssteun, van 601 met 56.914 kinderen
gestegen tot 1174 met 107.846 kinderen, terwijl het aantal
openbare bewaarscholen in dienzelfden tijd steeg van 104 met
18.475 kinderen tot 219 met 35.216 kinderen. Hieruit kan
worden afgeleid wat het particulier initiatief vermag. Ver
meldenswaard is nog, dat zoowel in Vlaardingen als in
Zwijndrecht de openbare bewaarscholen aan particuliere ver-
eenigingen zijn overgedaan.
Op al deze gronden staat spreker en zijn fractie aan den
kant van de meerderheid van het College, die dit vraagstuk
wil oplossen door doelmatigen steun aan het bijzonder bewaar
schoolonderwijs; dan kunnen alle richtingen in de stad worden
bevredigd. Nu zal door de S. D. A.P. worden aangevoerd,
zooals ook in de Commissie voor het onderwijs, dat hun
menschen dat niet kunnen doen, omdat zij daarvoor geen
geld hebben, maar spreker heeft dat in de Commissie reeds
tegengesproken en zegt ook hier, dat dit louter een holle
frase is. De V. A.R.A. heeft in 10 maanden van 1930 voor
haar radio-uitzendingen f 770.000.bij elkaar gebracht; de
N. V. de Arbeiderspers heeft nu weer een leening uitgeschreven
van 500.000.— bij het millioen, dat zij reeds bezit. Men kan
dus niet zeggen, dat aan die zijde geen geld aanwezig zou
zijn om ook het bijzonder bewaarschoolonderwijs van die kleur
in Leiden te steunen. De schoen wringt ergens anders; deze
partij verwacht alles, ook bewaarschoolonderwijs, van de
Overheid alleen.
De minderheid van het College heeft een weg gezocht tot
z.g. gelijkstelling voor het bewaarschoolonderwijs. De kosten
voor het openbaar bewaarschoolonderwijs bedragen thans
ƒ92.per kind en zij wil die terugbrengen tot ƒ50.per
kind. Voorloopig zal dit zeker niet kunnen en de minderheid
rekent zelf al uit, dat het bedrag voorshands wel 59.zal
blijven. Naar sprekers meening zal het zeker nooit minder
worden, want z.i. heeft de minderheid het niet in de hand.
De becijfering is gemaakt naar den maatstaf der 3 openbare
bewaarscholen van thans. In theorie is dit wellicht heel mooi,
maar wanneer er volgens het minderheidsvoorstel meerdere
gemeentelijke bewaarscholen zullen verrijzen, is het de vraag
of die becijfering practisch kan worden gehandhaafd. De
rekening zal dan anders worden en genoemd bedrag ad ƒ50.
stijgen. Er wordt gerekend op nog drie gemeentelijke bewaar
scholen, maar spreker vraagt zich af: waarom niet 4, 5 of 6?
Ze moeten toch over de stad verdeeld zijn; het zijn in den
regel buurtscholen.
Hetzelfde voorstel bepaalt twee bijzondere bewaarscholen
er bij, maar waarom? Gezien, dat er in hoofdzaak 3 catego
rieën d^r bevolking bijzondere bewaarscholen hebben opge
richt, de Roomsch-Katholieken, Christelijk Volksonderwijs en
de Gereformeerde Schoolvereeniging, vraagt spreker, aan wie
die twee op te richten bijzondere bewaarscholen zullen worden
toegewezen. Blijken meerdere scholen noodig te zijn de
Gemeenteraad heeft dit niet in de hand dan worden de
totale onkosten hooger dan de minderheid zich voorstelt.
Wat het aantal te stichten gemeentelijke bewaarscholen
betreft, is dan ook merkwaardig te lezen wat «In en om de
school" in het Januari-nummer schrijft, n.l. dat voorloopig
die drie scholen voldoende zullen zijn, maar dat er meer der
gelijke scholen moeten komen, gezien de aanvragen, welke
reeds zijn ingekomen, en het werk, dat in de stad wordt ge
daan om de menschen te bewegen hun handteekeningen te
plaatsen ter verkrijging van bewaarschoolonderwijs. Spreker
vreest, dat men met drie gemeentelijke bewaarscholen erbij,
niet zal toekomen.
Wat den toelatingsleeftijd betreft, de minderheid wil dien
brengen op 3£ jaar. Spreker brengt in herinnering, dat in
1927 een dergelijk voorstel door den toenmaligen Raad werd
verworpen, en hij vraagt zich af of de tegenwoordige Raad,
gezien de huidige constellatie, er vóór zal stemmen. Tegen
verandering van de leeftijdsgrens is een groot bezwaar. Vele