MAANDAG 2 MAART 1931. 163 Daarbij is dan gehandeld niet in strijd met de letter, maar met den geheelen geest van het voorstel, dat indertijd is gedaan. Hier is sprake van een vaste aanstelling en niet van een bijbetrekking, wel van een vaste werkkring, waarin de be trokkene van 's morgens tot 's avonds moest werken. Waarom heeft men daartegen van Christelijke zijde geen bezwaar gemaakt? Aan die zijde wenscht men toch uit breiding van de kindertoeslagregeling. Toen het principe van den kindertoeslag was aanvaard, heeft sprekers fractie er verder geen bezwaar tegen gemaakt. Bij de behandeling van de laatste begrooting in de afdeelingen heelt sprekers fractie nog de opmerking gemaakt: nu de regeling er eenmaal is, moet zij ook toegepast worden. Nu blijkt, dat er uitgaven aan verbonden zijn, komt de boeman, dat men zijn hand niet in een wespennest moet steken. Spreker heeft niet gevraagd den kindertoeslag ook aan een van het losse personeel te geven, maar aan een die vanaf 1911 in vasten dienst is. Hij is er van overtuigd, dat dit het eenige geval is, waarin geen kindertoeslag is gegeven aan iemand, die een officieele vaste aanstelling voor een vaste betrekking had. Zullen de Christelijke raadsfracties zich in deze aan de spitsvondigheden kunnen vastklemmen? Laten zij dan niet haar eigen principe los? Men zoekt naar argumenten, die er niet zijn. De brief van 1921 valt het College zwaar. De kindertoeslag is niet alleen betaald aan het losvaste personeel, maar zelfs aan puin- kloppers, die niet per uur worden betaald, maar een bepaald aantal wagens puin per dag moeten kloppen. Spreker kan zich vooralsnog niet voorstellen, dat de meer derheid van den Raad zich er mede zou kunnen vereenigen, dat onder die omstandigheden aan iemand, die een vaste aanstelling heeft gekregen, geen kindertoeslag zou worden betaald. De heer Goslinga zegt, dat er tal van personen waren, die een vaste aanstelling, ook op zegel, hadden gekregen en geen kindertoeslag ontvingen. De betrekking werd als bij betrekking beschouwd. De heer Schüller merkt op, dat hij dit den boeman noemt. Waarom legt de Wethouder de bewijzen niet over? De heer Goslinga zegt, dat er geen reden is dit alles over te leggen. De leden hebben de stukken zelf thuis, waarin de mededeelingen voorkomen. Er zijn ook tal van personen, die den kindertoeslag niet hebben ontvangen, omdat hun salaris niet was geregeld bij de algemeene salarisverordening. Men heeft dit laatste indertijd als het criterium beschouwd. De heer Schüller denkt er op het oogenblik anders over, maar zijn meening wijkt af van die van den heer Wilbrink, die indertijd lid van deri Raad was en zijn stem aan het desbe treffende voorstel heeft gegeven. Men moet zich thans houden aan de letter van het raads besluit en niet na tien jaren de zaak omkeeren. Dit is absoluut geen uitvlucht op formalistische gronden, maar men moet eerlijk zijn, niet alleen tegenover deze juffrouw, maar tegen over ieder en dan is zij volmaakt eerlijk behandeld. De Voorzitter meent, de discussie samenvattend, den Raad wel een advies over deze zaak te mogen geven. Het zou zeer gevaarlijk zijn, indien de Raad in dit op zich zelf staande geval een besluit nam, waaraan allerlei gevolgen vastzitten, die de Raad nu niet kan overzien, maar die voor het College de moeite waard zullen zijn om te onderzoeken. Er kan dus wel eens nagegaan worden of de verordening overeenstemt met de wenschen van den Raad; maar dit onderzoek brengt allerlei overwegingen mede, die aan dit speciale geval niet vastgekoppeld kunnen worden en hierbij niet onder oogen gezien kunnen worden. Spreker geeft den Raad daarom in overweging, het voorstel van den heer Schüller niet te aanvaarden. De heer Schüller trekt zijn voorstel in en dient een motie in. Aangezien het voorstel van den heer Schüller is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De Voorzitteh deelt mede, dat is ingekomen een motie van den heer Schüller, luidende: „Ondergeteekende geeft den Raad in overweging, aan Bur gemeester en Wethouders te verzoeken, den kindertoeslag als bedoeld in punt 7 der Raadsagenda van 2 Maart 1931, alsnog aan mej. Glasbergenvan der Nagel te verleenen." De motie van den heer Schüller wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De motie van den heer Schüller wordt verworpen met 15 tegen 14 stemmen. Tegen stemmen de heeren Tepe, Splinter, Goslinga, Reime- ringer, de Reede, van der Reijden, Parmentier, Wilbrink, Wilmer, Coster, Meijnen, Donders, Romijn, Bergers en Bosman. Vóór stemmen de heeren Koole, Groeneveld, Verweij, van Eek, Schüller, mevrouw Braggaarde Does, de heeren de Waal, Zitman, Vallentgoed, Manders, van Stralen, van Tol, Kooistra en Eikerbout. Daarna wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. VIII. Voorstel om de Commissie van Beheer over het Open baar Slachthuis te machtigen: a. tot aankoop ten behoeve van het Slachthuis van een Toledo-Berkel hangspoorbascule en een Jaffa automatische plateau-bascule; b. tot onderhandsche opdracht van de levering en het geheel bedrijfsvaardig opstellen van een tweeden compressor ten be hoeve van de ammoniakmachine, aan de firma Gonnermann en Co. te Haarlem. (Zie Ing. St. No. 55.) De heer Verweij kan zich volkomen met dit voorstel ver eenigen, maar vindt hierin aanleiding de vraag te stellen, of de tegenwoordige outillage van het Slachthuis wel voldoende is om in de stijgende behoefte te voorzien. Spreker wijst op de plannen tot uitbreiding der slachthuizen in andere gemeenten, b.v. Nijmegen, waar men daarvoor aanzienlijke sommen besteedt. Het tegenwoordige Slachthuis hier vraagt om uitbreiding. De heer Reimeringer zegt, dat de plannen tot uitbreiding van het Slachthuis al in overweging zijn bij de Directie en aanhangig gemaakt zullen worden bij de Commissie. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. IX. Voorstel in zake het verleenen van financieelen steun bij de oprichting en exploitatie van een kortsluithuis en hoogspanningslaboratorium door de N. V. tot Keuring van Electrotechnische Materialen te Arnhem. (Zie Ing. St. No. 32). De heer Bosman zegt, dat dit voorstel bij hem buiten gewoon groote bevreemding wekt. Een vereeniging van Directeuren van electrische centrales die plotseling roeping gevoelt om te ontwerpen een plan tot werkverruiming; iets dat toch niet in de eerste plaats op den weg van een der gelijke vereeniging ligt. Er zijn weinig instellingen, die zoo gewoon zijn in het buitenland te koopen als juist die cen trales en spreker vindt het daarom dubbel vreemd, dat die nu juist zoo'n behoefte gevoelen om de werkverruiming hier te lande ter hand te nemen. Het zonderlinge is ook nog, dat zij zeggen, niet zeker te kunnen beloven dat zij dan meer in het land zullen koopen; neen zij opperen alleen maar de moge lijkheid; maar niettemin vragen zij een belangrijke bijdrage. En dan is die werkverruiming niet bedotdd voor Leiden; o, neen, als dit voorstel woFdt aangenomen, zal geen Leidsch werkman daardoor werk vindenhet is een werkverruiming voor het geheele land. Dit voorstel behoorde gericht te zijn tot de Regeering; de Leidsche Raad is toch alleen voor be hartiging van de Leidsche belangen en niet voor de werk verruiming over het geheele land. Toch stellen Burgemeester en Wethouders zonder eenigen schroom voor aan deze N. V. f 40.000.— te geven in de eerste plaats voor werkverruiming over het geheele land. Wanneer men nu eens ziet welke moeite men heeft om wat los te krijgen voor werkverschaffing in de stad, dan verbaast het spreker in hooge mate, dat die werkverruiming in het algemeen bij Burgemeester en Wet houders zoo'n gewillig oor vindt, en dat zij daarvoor zooveel willen geveri. Daarom alleen al acht spreker dit voorstel in zich zelf veroordeeld. Verder zou dit voorstel volgens de vereeniging ook nog van nut kunnen zijn voor de Lichtfabrieken, zij het dan in de tweede plaats en dan volgt een financieele uiteenzetting, waar vermoedelijk wel geen der leden iets van zal hebben begrepenspreker was het althans niet duidelijk. De jaarlijksche exploitatierekening wijst een totaal bedrag aan »uitgaven" aan van 224.500.na aftrek van wat door de leveranciers toegezegd is, blijft er nog een jaarlijksch tekort van 150 000.— Spreker begrijpt dat woord «uitgaven" niet en denkt, dat met «uitgaven" bedoeld is, dat het jaarlijksche tekort f 224.500.— bedraagt, en dat er met inbegrip van de bijdragen der leveranciers dan nog een jaarlijksch tekort van 150.000, overblijft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 7