ƒ6.— kindertoeslag per week te geven. Spreker acht het dus
heelemaal niet onlogisch, dat Burgemeester en Wethouders
indertijd, waar zij geen volledige dagtaak voor die werk
vrouwen en dienstboden hadden, hen hebben uitgesloten van
den kindertoeslag. Wanneer men meent, dat deze arbeids
krachten voor kindertoeslag in aanmerking komen, zal men
toch zeer moeten preciseeren, welke categorieën van personen
daaronder vallen.
MAANDAG 2
MAART 1931.
101
De heer Manders zegt, dat uit het feit, dat in tien jaren
niemand in beroep is gekomen tegen de beslissingen van het
College van Burgemeester en Wethouders niet de conclusie
mag worden getrokken, dat de beslissingen te dien opzichte
altijd zonder verzet door de betrokkenen zijn aanvaard. Het
is mogelijk, dat zij er niet aan gedacht hebben in beroep
te komen bij den Raad, indien dit althans mogelijk was.
Indien dit niet mogelijk was, bleef er voor hen niets anders
over dan zich bij de beslissing van het College neer te leggen.
De Wethouder heeft wel gezegd, dat de verordening naai
de letter uitgelegd diende te worden, maar hij heeft ook
opgemerkt, dat de wijze, waarop de verordening in 1921 is
toegepast misschien niet geheel en al strookte met de letter
van de verordening.
Spreker meent, dat de Wethouder heeft gezegd, dat in
1930 op dezelfde wijze van de verordening is afgeweken, doch
dat die afwijking met een beetje goeden wil mogelijk toch
nog wel »recht" te praten is.
De heer Goslinga merkt op, dat hij niet heeft gezegd, dat
er van afgeweken zou zijn.
De heer Manders zegt, dat het betoog van den Wethouder
op dit punt voor hem niet zeer duidelijk was.
Het is volgens spreker zeer moeilijk voor Burgemeester en
Wethouders om bij de toepassing van de kindertoeslagregeling
in alle deelen dezelfde lijn te trekken.
Wanneer men echter op een willekeurig oogenblik meent,
dat de toepassing niet altijd en overal juist is geweest en in
de toepassing van de verordening dan een wijziging wordt
gebracht, moet er vroeger toch wel iets aan gehaperd hebben.
Wanneer dat inderdaad het geval is, is ten opzichte van de
personen, die vóór die wijziging den kindertoeslag niet hebben
ontvangen een zeker onrecht begaan. Wanneer het mogelijk
is, dat onrecht te herstellen, is het goed, dat dit geschiedt,
en thans nog de tijd daartoe over te gaan.
Het is gewenscht, dat de Raad weet, of vele personen hier
onder zouden vallen, die onder gelijksoortige omstandigheden
hebben verkeerd als deze weduwe.
Spreker meent, dat deze zaak niet heel en al goed behandeld
is. Spreker kan zich voorstellen, dat Burgemeester en Wet
houders gemeend hebben de verordening juist toe te passen
en haar op dezelfde wijze te moeten blijven toepassen, maar
waar Burgemeester en Wethouders in 1930 toch ook een
ander standpunt hebben ingenomen, zou spreker gaarne
willen, dat deze zaak door hen nog eens ernstig onder de
oogen werd gezien.
De heer Elkerbout zegt, dat hij aanvankelijk meende, dat
het standpunt, waarop Burgemeester en Wethouders zich
hebben gesteld, aanvaard diende te worden, maar na hetgeen
hedenmiddag in het debat is gezegd, is bij spreker de vraag
gerezen, of hier wel op de juiste wijze is gehandeld.
Spreker heeft niet van den heer Schüller vernomen, of de
weduwe Glasbergen op een weekloon is aangesteld.
De heer Schüller: 4.40.
De heer Elkerbout zou gaarne weten, of in de aanstelling
is vermeld, dat het weekloon f 4.40 zou zijn. De zaak is dan
inderdaad eenigszins anders dan wanneer het loon als uurloon
is vermeld.
Wanneer het loon per week is vastgesteld, is deze persoon
zeker in vasten dienst geweest en heeft zij mitsdien rechtop
kindertoeslag. Bij de Lichtfabrieken werd ook aan de niet-vast
aaugestelden een kindertoeslag gegeven; spreker heeft dit
hier toen ter sprake gebracht, waarop de Voorzitter ant
woordde, dat die regeling van de Lichtfabrieken binnenkort
zou ophouden. Het deed spreker daarom te meer genoegen,
dat Burgemeester en Wethouders van dat standpunt terug
kwamen en besloten ook aan de op arbeidscontract aange-
stelden kindertoeslag te geven. Verondersteld nu, dat deze
juffrouw op uurloon is aangenomen, dan is het niet de bedoeling
geweest om terugwerkende kracht te geven aan de bepaling,
dat ook de op contract aaugestelden kindertoeslag zouden
krijgen. Is deze juffrouw echter in vasten dienst aangenomen,
met een daarbij in haar aanstelling vermeld salaris per week,
dan moet ook aan haar kindertoeslag worden gegeven.
De heer Goslinga heeft direct aan alle kanten toegegeven,
dat Burgemeester en Wethouders interpellabel zijn over deze
zaakal is het geen zuivere interpellatie naar aanleiding
van een adres, dat regelmatig is ingekomen, spreker wil de
zaak niet op een formeel puntje afwijzen. Er is echter een
groot verschil of men Burgemeester en Wethouders overeen
zaak interpelleert dan of men een andere beslissing van den
Raad stelt in de plaats van een van Burgemeester en Wet
houders. Wanneer de Raad aan Burgemeester en Wethouders
een bevoegdheid heeft gegeven, en Burgemeester en Wet
houders maken daarvan een gebruik, dat de Raad niet goed
keurt, dan kan de Raad Burgemeester en Wethouders inter-
pelleeren en tot de orde roepen, maar hij kan niet een eigen
besluit in plaats van dat van Burgemeester en Wethouders
stellen, tenzij de Raad eerst die machtiging aan Burgemeester
en Wethouders terugneemt en dus aan het College die
bevoegdheid ontneemt. Dit is ook hier het geval. De Raad
heeft destijds gewild, hetgeen volgens spreker heel goed
gezien was, dat moeilijkheden binnenskamers door het College
zouden worden opgelost; het College heeft zich daarvan ge
kweten en uit het feit, dat daarover nooit klachten gekomen
zijn, mag men opmaken, dat Burgemeester en Wethoudersin
den geest van het Raadsbesluit hebben gehandeld en zoo
soepel mogelijk zijn opgetreden. Neemt nu de Raad echter in
dit concrete geval een andere beslissing, dan wordt men
onbillijk tegenover alle andere gevallen, waarin men niet in
beroep is gekomen bij den Raad maar zich heeft neergelegd
bij de beslissing van Burgemeester en Wethouders.
Toen spreker de aandacht vestigde op de consequenties,
heeft hij niet gedacht aan de financieele gevolgen, maar aan
de rechtsgevolgen van een dergelijk besluit.
De Raad steekt de hand dan in een wespennest en zal tal
van oude zaakjes moeten gaan behandelen, met alle moeilijk
heden, welke daaraan verbonden zijn.
De heer Schüller heeft gevraagd, of wel los, maar geen
vast personeel onder de regeling zou vallen.
In het besluit staat: ambtenaren en werklieden der ge-
gemeente, wier bezoldiging is geregeld bij de algemeene
salarisverordening. Een losvaste werkman, wiens salaris bij
die verordening is geregeld, kan wel onder die toeslag
regeling vallen, terwijl een vast aangestelde werkman, wiens
salaris niet bij die verordening is geregeld, niet onder de
kindertoeslagregeling valt.
De heer Schüller merkt op, dat dus een vast werkman,
die niet onder de salarisverordening valt, geen kindertoeslag
kan krijgen, terwijl toch aan het losvaste personeel van de
Lichtfabrieken de kindertoeslag wordt uitbetaald, ja zelfs aan
de puinkloppers, die niet per uur, maar per geklopte wagen
puin betaald worden.
Op deze wijze passen Burgemeester en Wethouders toch de
verordening niet naar de letter maar volgens den geest toe.
Waarom dan de verordening volgens de letter op Mej. Glas
bergen toegepast en niet zooals op het personeel der Licht
fabrieken en puinkloppers wordt toegepast.
Er wordt hier in den Raad zoo dikwijls gesproken: men
moet eerlijk en oprecht handelen; als men de kindertoelage
aan Mej. Glasbergen onthoudt, wordt er dan eerlijk en oprecht
gehandeld?
De heer Goslinga zegt, dat het salaris van het losvaste
personeel van de Lichtfabrieken inderdaad is geregeld bij de
algemeene salarisverordening.
Spreker kan zich voorstellen, dat de Raad het indertijd niet
noodig heeft geoordeeld aan een dienstbode, die gehuwd was
en wier man een inkomen had, kindertoeslag te geven, al was
zij dan ook in vasten dienst bij de gemeente.
Hoe het ook zij, mej. Glasbergen heeft nooit kindertoeslag
ontvangen, heeft zich daarover nooit beklaagd, maar beweert,
nu Burgemeester en Wethouders uitbreiding hebben gegeven
aan de toepassing van de kindertoeslagregeling door ook het
losvaste personeel der gemeente er bij te betrekken, dat zij
ook onder de regeling valt.
De heer Schüller merkt op, dat de Wethouder er net
naast is, als hij dat denkt.
De heer Goslinga zegt, dat het dan wel toevallig is, dat
dit adres den Raad heeft bereikt, nadat de ruimere regeling
bekend is geworden en dat de heer Schüller een groot deel
van zijn rede daaraan heeft gewijd.
In verband met het betoog van den heer Wilmer zegt
spreker, dat hij gaarne eenige nadere aanwijzing zou willen
ontvangen van den geest, waarin de verordening gewijzigd
zou moeten worden, want Burgemeester en Wethouders meenen
op dit oogenblik, dat zij de verordening zoo ruim mogelijk
toepassen als het met de letter van de verordening in over
eenstemming is te brengen en er dienaangaande ook geen
klachten zijn.
In tegenstelling met den heer Manders meent spreker, dat
in dit geval zeer goed is gehandeld.