170 MAANDAG 2 MAART 1031. taat dat, als niet spoedig ingegrepen wordt, dat plantje geheel verdroogd zal zijn en dat er niets meer van zal zijn te vinden. Wat nu spreeksters voorstel tot benoeming van een gemeente lijke commissie betreft, de zorg voor de blinden moet toch zijn een taak van de gemeente; de gemeente moet die menschen zooveel mogelijk steunen in hun loffelijk pogen om door productieven arbeid in hun behoeften te voorzien. Zij voorzien veel liever zelf in hun eigen onderhoud; een eigenaardig verschijnsel is, dat de blinden wel in hun blindheid kunnen berusten, maar zeer moeilijk in de welwillendheid en liefdadig heid; die herinneren hen voortdurend aan hetgeen zij missen. Daarom is het in de eerste plaats de taak der gemeente die menschen zoo goed mogelijk te helpen. Dit zou hier niets nieuws zijn, want andere plaatsen zijn in deze voorgegaan. In een geschrift van den Nederlandschen Blindenbond leest spreekster: »Tot onze vreugde kunnen wij opmerken, dat in Amsterdam en Den Haag inderdaad de Gemeentelijke Blindenzorg den laatsteri tijd op vrij hoog peil staat. In Amsterdam bedroegen in 1928 de uitgaven voor Gemeentelijke Blindenzorg ruim 180.000.—terwijl het jaarverslag van Maatschappelijk Hulp betoon in Den Haag in dat zelfde jaar een bedrag van 41.500.— aangeeft. Ook te Haarlem is een gemeentelijke werkinrichting, welke December 1928 werd geopend. Aldaar bedragen de loonen voor gehuwden ƒ22.per week eri voor ongehuwden 19.per week.'' Wanneer zooiets hier ook doorgevoerd werd, zou het dus geen proefneming zijn. Dat de »Vereeniging tot verbetering van het lot der blinden" in haar pogingen niet geslaagd is, kan men niet aan haar wijten, want het kan onmacht zijn. Spreekster stelt het vele mooie werk van den heer Zitman hier op prijs; hij heeft steeds weer met raad en daad en als het moest, ook financieel, geholpen. Hij heeft al het mogelijke gedaan, maar desondanks is het hem niet gelukt een houdbare positie te scheppen. Dit moge blijken uit het feit, dat de »Vereeniging tot verbetering van het lot der blinden", niet in staat is een penningmeesteresse te krijgen. Het werk van de penningmeesteresse wordt thans verricht door de presidente. Het ontbreekt den menschen niet aan de noodige liefde, maar wel aan de financieele middelen en inzicht om fe doen, wat noodig is. Spreekster uit den wensch, dat de Raad haar voorstel zal aannemen, opdat het mooie werk, om blinden in staat te stellen in hun eigen onderhoud te voorzien, niet beëindigd zal moeten worden. De heer Goslinga zegt naar aanleiding van het eerste ge deelte van het betoog van mevrouw Braggaar—de Does, dat de gemeente niets anders doet dan de «Vereeniging tot ver betering van het lot der blinden" subsidieeren en Burgemeester en Wethouders dus niet zoo op de hoogte zijn van alle finesses van deze zaak, als zij zouden zijn, wanneer het een gemeen telijke voorziening betrof. Dit geldt voor alle gesubsidieerde instellingen. Het subsidieeren van sommige instellingen is voor de ge meente van belang. Spreker denkt hierbij niet aan het finan cieele voordeel. Er is veel voor te zeggen, sommige zaken in handen van de particulieren te laten. Men moet den particulieren echter eenige vrijheid van beweging laten en niet van elke handeling, die zij verrichten, rekening en verantwoording vragen. Dat zou niet de manier zijn om het particulier initiatief te prikkelen en werkzaam te doen zijn om te voorzien in ver schillende maatschappelijke behoeften en nooden. Deze blinden vallen niet onder de Ziektewet. Men kan dus niet aan de commissie den eisch stellen, dat zij aan zieken, die niet in de werkverschaffing kunnen komen, het loon door betaalt. Die eisch wordt ook niet aan andere werkgevers gesteld. Dergelijke menschen kunnen dus bij den dienst van Maat schappelijk Hulpbetoon terecht komen. Nu kan spreker niet door middel van een enkel gegeven, dat door mevrouw Brag gaar—de Does is verstrekt, beoordeelen, of de zaak daar al of niet goed wordt behandeld, maar in elk geval komen de blinden dan bij een gemeentelijke commissie, die dus niet bestaat uit den eersten den besten uitzuiger of uit hardvochtige werkgevers. Indien de gemeentelijke commissie oor Maatschappelijk Hulp betoon zoo verkeerd werkt, waarom zou dan een gemeentelijke commissie voor blindenzorg in eens zoo goed werken? Spreker kan niet zonder meer beoordeelen, of de eene blinde, wat het loon betreft, onbillijk wordt behandeld in vergelijking met den anderen. Spreker kan dit ook niet dadelijk gelooven. Mevrouw Braggaar—de Does put haar gegevens uit de mede- deelingen van de blinden zelf. Spreker betwijfelt het, of zij dan wel altijd bij de goede bron is. Zij wenscht, dat Burge meester en Wethouders een onderzoek zullen instellen naar de geschiktheid van den bedrijfsleider bij de tewerkgestelden. Dat is echter de zaak op den kop zetten. Het bestuur moet nagaan, of de bedrijfsleider de geschikte man is, zoodat Burge meester en Wethouders hun oordeel niet afhankelijk behoeven te maken van het oordeel van de tewerkgestelden. Op die manier zou men ook aan de verpleegden in de Stedelijke Werkinrichting kunnen vragen, of de Directie daarvan wel goed is. Dit opent een wijd veld voor alle mogelijke onderzoekingen; daarop moet men niet ingaan. Spreker heeft geen reden om te veronderstellen, dat voor gelijken arbeid niet gelijk loon wordt gegeven, maar is de persoon, die het loon ontvangt, het meest geschikt om dat te beoordeelen? Dat gebeurt nergens; dat gebeurt altijd door zijn supe rieuren. Voor de betere huisvesting zal natuurlijk gezorgd worden. Of de werkzaamheden over 14 dagen stopgezet zullen worden, weet spreker niethij weet wel, dat de voorraad gemaakte goederen op het oogenblik zeer groot is en dat de afzet ook tengevolge van de malaise niet zoo heel goed gaat. Het is niet onmogelijk, dat het werk eenigen tijd stopgezet zal worden, zooals ook wel bij andere ondernemingen gebeurt. Spreker gelooft, dat het niet geheel juist is, dat mevrouw Braggaarde Does, zooals zij zegt, het plantje met rust gelaten heeft, maar dat zij zich dit jaar heel veel met die plant be moeid heeft en dat haar bemoeiingen niet altijd hebben gestrekt tot verbetering van den toestand daar. Mocht deze vereeniging de zaak stopzetten, dan denken Burgemeester en Wethouder s er niet aan er een gemeentelijken dienst van te maken; dit verklaart spreker namens het College. Mevrouw Braggaar de Does zegt, zonder eenig bewijs aan te voeren, dat de zorg voor de blinden taak van de gemeente moet zijn, maar later zegt zijde vereeniging is niet geslaagdhoewel de wil goed was, ontbraken de financiën. Maar dan is de oplossing toch, dat de gemeente financieel steunt, voorzoover overeenstemt met een goed financieel beleid; wanneer de gemeente het allemaal overneemt, zooals mevrouw Braggaarde Does wil, dan zou men toch de liefde voor de blinden, waardoor die vereeniging gedreven wordt, toch verspelen 1 Nu zegt de heer Groeneveld, dat de Wethouders toch geen onmenschen zijn, maar dan heeft hij een verkeerd denkbeeld van de taak der Wethouders; die zouden dat toch niet zelf kunnen doen, maar dat zou dan door ambtenaren gedaan moeten worden. Moesten de Wethouders alles zelf doen, dan zouden ze wel 10 lichamen moeten hebben en dat dus is niet de gewenschte oplossing. Er zijn reeds adressen van die vereeniging, waarin zij financieele voorziening vraagt; Burgemeester en Wethouders zullen die zoo spoedig mogelijk behandelen. Waarom moet dit nu weer van de gemeente uitgaan? Daarvoor is geen enkele reden; dan zou het weer ontzaggelijk duur worden. De cijfers uit Amsterdam, die hier vermeld zijn, hebben spreker de rillingen over het lijf doen loopen. Dien kant moet men niet uit; men moet blijven bij hetgeen men heeft; er moet echter een goede financieele grondslag voor deze werkverschaffing worden geschapen. De heer Zitman vindt, dat mevrouw Braggaarde Does een heel aardig pluimpje heeft gegeven aan de «Vereeni ging tot verbetering van het lot der blinden", maar zij moest nu ook eens eenige kanalen aangeven, waarlangs deze vereeniging de gemaakte goederen kwijt kon raken voor, desnoods beneden, kostprijs; dan was die vereeniging heele- maal tevreden. Spreker meent, dat mevrouw Braggaarde Does zich voor deze zaak te eenzijdig interesseert, n.l. vooral met het oog op het partijbelang. Op een vergadering, 14 dagen geleden gehouden door de blinden, werd het bestuur, dat al jarenlang alles doet, geen woord van erkentelijkheid of dank toegevoegd, maar wel aan de 3 vertegenwoordigers van de sociaal-democratische fractie. Dit hindert spreker niet, maar het werkt niet opbouwend voor het bestuur en doet de liefde voor de blinden verflauwen. Dit laatste geschiedt vooral, wanneer men van de andere partij niets anders dan tegen werking ondervindt en bemerkt, dat de blinden achterdochtig worden gemaakt, om hen te kunnen uithooren. Als om vijf uur in de inrichting iets medegedeeld is, is dit om zes uur aan Mevr. Braggaar—de Does bekend, doordat iemand alles aan haar overbrengt, tot zelfs de kleinste nietigheden, die men zich kan voorstellen en die bij onderzoek blijken onjuist te zijn. Aangezien het een particuliere vereeniging is, die subsidie van de gemeente ontvangt, wil spreker er op het oogenblik niets meer van zeggen. De heer Bergers zegt, dat mevrouw Braggaarde Does een dossier van voorstellen tot oprichting van gemeentelijke instellingen bij zich schijnt te hebben en ook gaarne zou zien, dat men aanstonds overging tot de oprichting van een gemeentelijken borstelwinkel. Het verheugt spreker, dat Burgemeester en Wethouders er niet aan denken dit te d en. De bedrijfsleider is eerlijk en goed zegt mevrouw Braggaar de Does. Wat scheelt er dan aan? Spreker heeft ook wel eens vragen omtrent hem gesteld en kreeg daarbij den indruk, dat de bedrijfsleider niet behoort tot de partij, die eenige van deze blinden voorstaan, waarom alle wissewasjes worden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 14