MAANDAG 2 MAART 1931. 167 men het beste in het belang van de gemeenten en van de verbruikers er mee uitkomen kan. Spreker beveelt dit voorstel derhalve bij den Raad aan, daar hij het in het belang der gemeente acht. l)e heer Koole stelt de vraag, of men, indien men in het buitenland een turbo-generator heeft besteld en daar het be proeven van de machine niet heeft kunnen bijwonen, in het kortsluithuis de machine opnieuw kan laten beproeven alvorens tot den koop over te gaan. Spreker acht het n.l. niet onmogelijk, dat men wel eens een machine heeft gekocht, waarvan gezegd werd, dat zij op 10000 Volt was beproefd, terwijl later bleek dat men er tusschen genomen was. De heer Goslinga zegt, dat het niet de bedoeling is turbo generators te beproeven, aangezien dit in verband met de ingewikkelde opstelling van deze machines zeer moeilijk is. Het is echter ook niet noodig, aangezien bij den bouw van een turbo-generator de onderdeelen stuk voor stuk kunnen worden beproefd in de fabriek zelf. Het gaat vooral om het beproeven van transformators en olie-afsluiters. De heer Groeneveld zegt, naar aanleiding van het betoog van den heer Bosman, dat hij niet zooveel vertrouwen zou willen schenken aan de particuliere kortsluithuizen. Zij bestaan in het buitenland en zijn daar verbonden aan de fabrieken van electrische apparaten. Een fabrikant is al te dikwijls geneigd te verklaren, dat zijn eigen fabrikaat goed is. De heer Goslinga merkt op, dat er menschenlevens bij betrokken zijn en de fabrikanten dan ook niet verklaren, dat hun fabrikaat goed is, zonder dat zij het beproefd hebben. De heer Groeneveld zegt, dat hij in alle geval zijn ver trouwen er niet aan zou willen schenken, wanneer de inrich ting en het beheer van het kortsluithuis aan een particuliere onderneming in ons land werden opgedragen. De heer Bosman verkrijgt voor de derde maal het woord en zegt, dat zijn bezwaar, dat de Raad niet behoorlijk is ingelicht, blijft bestaan. Hij heeft het nut van het kortsluit huis niet betwist. Spreker wil geen voorstel doen, doch zou den Wethouder willen verzoeken te trachten, dat een lid van het gemeentebestuur tot commissaris van de naamlooze ven nootschap wordt benoemd, daardoor zou ten minste eenige band tusschen de gemeente en de inrichting ontstaan. Wanneer uitsluitend directeuren van de lichtfabrieken tot commissaris worden benoemd, gaat de zaak ten slotte geheel en al buiten de gemeentebesturen om. Spreker zal niet tegen het voorstel stemmen, omdat hij van een kortsluithuis het nut erkent, hij blijft echter van meening, dat door de wijze van indienen van het voorstel de Raad met een kluitje in het riet gestuurd wordt, omdat men juist bij de toelichting zwijgt op de punten, waarop nadere inlichtingen het meest gewenscht waren. En zorgt het gemeentebestuur in een dergelijke vennoot schap niet voor eenige zeggenschap, maar laat het alles over aan allerlei ambtenaren, dan raakt men hoe langer hoe verder van huis en blijft de gemeente zelf onwetend van wat in een dergelijke vennootschap gebeurt. De heer Goslinga is gaarne bereid deze zaak te overwegen en in de vergadering van Commissarissen ter sprake te brengen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. X. Voorstel in zake het aan de N. V. Textielfabriek voorh. Gebr. van Wijk en Co. verleenen van vergunning tot het maken van een verbindingsbrug over de 3e Groenesteeg, tusschen hare perceelen aan de Vestestraat eenerzijds en het perceel Groenesteeg No. 55, anderzijds. (Zie Ing. St. No. 13.) Bij dit agendapunt komt tevens aan de orde de mededeeling van J. van der Steen en J. H. de Kruys, dat zij hun desbe treffend adres intrekken. De Voohzitter geeft den Raad in overweging om dit agendapunt, dat in de vorige Raadszitting is aangehouden, omdat nog nadere onderhandelingen noodig waren, wederom aan te houden, daar nog steeds over dit punt nadere onder handelingen noodig zijn. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van den Voorzitter tot aanhouding van punt. 10 der agenda besloten. XI. Voorstel: a. tot toekenning van een bijdrage in eens van 12000. aan het «Fonds voor aanleg, onderhoud en beheer van Wandelparken", ten behoeve van de verdere afwerking van het thans in uitvoering zijnde plan van den aanleg van den Leidschen Hout en tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat b. om het voorstel van den heer van Stralen, in zake de afwerking van het volledig boschplan als afgedaan te beschouwen. (Zie Ing. St No. 56.) De heer van Stralen is er wel erkentelijk voor, dat Burge meester en Wethouders voorstellen 12.000.beschikbaar te stellen om feitelijk den Leidschen Hout te laten afwerken, doch het zou hem toch nog aangenamer geweest zijn, wanneer Burgemeester en Wethouders, overeenkomstig de door spreker bij de begrooting ingediende motie, dit bedrag inderdaad ten goede van de werkverruiming hadden doen komen. Indertijd heeft de Raad besloten, den Leidschen Hout als werkver schaffing te doen uitvoeren; als gevolg daarvan is Rijkssubsidie gevraagd en verkregen, waardoor ook voor de loonen de Rijks regeling moest gelden. Juist de lage loonen hebben voor spreker altijd een bezwaar opgeleverd om met de regeling van werkverschaffing accoord te gaaneen paar jaar geleden waren die loonen wel laag, maar toch niet zoo laag als zij daarna geworden zijn. In dezen winter zijn zij niet hooger geweest dan 20.25; dat acht spreker veel te laag. Kunnen Burgemeester en Wethouders dit bedrag nu niet beschouwen als bestemd voor werkverruiming, zoodat de loonen, die hier van worden betaald, hooger zullen zijn dan tot nu toe het geval was? Verder betreurt spreker, dat Burgemeester en Wethouders meenen niet verder te moeten gaan dan 12.000.beschik baar te stellen. Bij de begrooting heeft de heer Bosman ge noemd een bedrag van 45.000.—, benoodigd voor de algeheele afwerking. Burgemeester en Wethouders vragen in het Ingekomen Stuk, of spreker met zijn voorstel be doeld heeft de afwerking van het restaurant, volkstheehuis enz. Dat heeft spreker wel bedoeldhij acht dat ook wenschelijk. Men behoeft deze zaak niet uitsluitend te zien als werkver ruiming; men kan toch ook meenen, dat het gewenscht is, dat Leiden zoo spoedig mogelijk een volledig bosch en wandelpark krijgt en daarbij behooren die gelegenheden, opdat des zomers het publiek daarvan gebruik kan maken. Als het eenigszins mogelijk is, zou spreker het wel wenschelijk achten, dat deze zaak zoo spoedig mogelijk werd aangepakt, hoewel hij geen voorstel in deze zal doen. Tenslotte zeggen Burgemeester en Wethouders in het In gekomen Stuk, dat plannen in voorbereiding zijn voor den aanleg van sportvelden, die naar hun meening meer voldoen aan de behoefte aan werkverruiming. Dat is ook sprekers meening. Spreker wil er nu alleen met klem op aandringen, dat Burgemeester en Wethouders zoo spoedig mogelijk deze zaak behandelen en voorstellen daarom trent bij den Raad zullen indienen. De heer Schüller zegt, dat de Raad, die nimmer bezwaar heeft gehad tegen het toestaan van de gevraagde credieten, eigenlijk weinig kijk heeft op het verloop van de werkzaam heden in den Leidschen Hout. De Raadsleden kunnen wel een bezoek aan den Leidschen Hout brengen, maar dat zegt voor spreker heel weinig, want hijzelf zou dan niet kunnen con- stateeren, of de zaak goed, op economische wijze wordt aan gepakt, of het niet te duur wordt, of b.v. niet het eene achterwege had kunnen blijven ter wille van de uitvoering van het andere. Van dergelijke dingen krijgt de Raad niets te hooren. Toen spreker het onderhavige voorstel ontving, heeft hij getracht uit de stukken in de leeskamer het een en ander omtrent de uitvoering en het beheer van het werk te weten te komen, maar hij heeft daarin geen enkele aanwijzing van het verloop der werkzaamheden kunnen vinden. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft zitting in het bestuur van den Leidschen Hout, maar ook van het College verneemt de Raad daaromtrent bitter weinig. Eerst als er iets betaald moet worden, wenden Burgemeester en Wethouders zich tot den Raad. In de toelichting van het voorstel staat: «Bij de beoordeeling van deze aanvraag moet men eener zijds in aanmerking nemen, dat het om technische en practische redenen noodzakelijk was op sommige punten van het plan verder te gaan, dan waarop bij den firiancieelen opzet was gerekend.'' Spreker heeft ook wel eens vernomen, dat het geheele plan, dat aanvankelijk door den architect was ingediend, niet voor uitvoering vatbaar was, omdat de architect bij den opzet geen rekening had gehouden met de gesteldheid van den bodem

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 11