35 den korten inhoud van het stuk in een door hem geregeld bij te houden boek. De ingekomen stukken worden bewaard in het archief der Commissie, dat door den Secretaris wordt beheerd. Alle van eene Commissie uitgaande stukken worden door den Secretaris eveneens van een volgnummer voorzien. Ook dat nummer en de inhoud van het stuk, geheel of verkort, al naar gelang het belang der zaak zulks vordert, worden door hem in een tweede, geregeld bij te houden, boek ingeschreven. Art. 7. De Secretaris van iedere Commissie houdt aanteekening van elke bemoeiing der Commissie omtrent kinderen, die, leerplichtig zijnde, geen lager onderwijs ontvangen, alsmede omtrent kinderen, die leerplichtig zijnde en lager onderwijs ontvangende, de school niet geregeld bezoeken. Art. 8. De Secretaris is belast met het notuleeren van het in iedere vergadering van zijne Commissie behandelde. Deze notulen worden in een daarvoor bestemd register ingeschreven en in de volgende vergadering voorgelezen. Na goedkeuring en vaststelling door de Commissie worden zij door den Voorzitter en den Secretaris onderteekend. Art. 9. Wanneer iemand naar aanleiding van art. 18 1 of art. 19 1 der Leerplichtwet opgeroepen, maar niet voor de betrokken Commissie verschenen is, kan de Voorzitter der Commissie een of meer leden aanwijzen voor het instellen van een onder zoek. Onmiddellijk nadat die opdracht is vervuld, wordt daarvan kennis gegeven aan den Secretaris dier Commissie. Art. 10. De onvermijdelijk door de Commissie te maken kosten worden haar door de gemeente vergoed. Jaarlijks in de maand Januari dient iedere Commissie bij Burgemeester en Wethouders een staat in van de door haar in het afgeloopen jaar gedane uitgaveu, vergezeld van de noodige bescheiden tot staving daarvan. Aan den Secretaris van iedere Commissie kan uit de gemeentekas een voorschot worden verstrekt, tot een door Burgemeester en Wethouders te bepalen bedrag, ter voor- loopige bestrijding van de in de le alinea bedoelde kosten. e. over te gaan tot benoeming van de leden der beide Commissiën tot wering van schoolverzuim, waarvoor wij bij U aanbevelen: a. voor de Zuider-Commissie, de heeren D. BOSMA, P. G. HOCKS, J. SCHOUTEN en N. B. M. VREEBURG; voor de bezetting der overige drie plaatsen in die Com missie bieden wij U de navolgende aanbevelingen aan: 1°. de heer A. B. MULDER. 2°. Dr. A. A. SNIJDER. 1° de heer H. VAN WOUDENBERG. 2°. W. M. DE RUITER. 1°. de heer A. A. WIJNNOBEL. 2°. L. VERKOREN. b. voor de Noorder-Commissiede heeren W. F. DE BREE, A. J. DEN HOLLANDER, J. H. A. MANDERS, C. MULDER en W. E. WOLVERS; voor de vervulling der twee overige plaatsen in die Com missie bieden wij U de volgende aanbevelingen aan: 1°. de heer N. VAN DEN HEUVEL. 20. W. CARO. 1°. de heer G. J. VAN DER PLOEG. 2°. P. J. M. HOCKS. voor de Commissiën tot wering van schoolverzuim: a. de belooning van den secretaris van iedere commissie te bepalen op 500.— per jaar, b. het gezamenlijk bedrag der presentie-gelden voor de veertien leden vast te stellen op f 1050.per jaar en e. de vergoeding voor bureaukosten voor iedere commissie te bepalen op 150.per jaar. g. te bepalen, dat de genomen besluiten zullen ingaan op 1 April 1931; h. de ingevolge de sub g bedoelde voorstellen voor 1931 meer benoodigde gelden ad 770.te onzer beschikking te stellen, door vaststelling van den hierbij overgelegden staat van af- en overschrijving dienst 1931. Op den post voor onvoorziene uitgaven, waarvan dit bedrag wordt af geschreven, is nog 57.700.beschikbaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 54. Leiden, 19 Februari 1931. Met betrekking tot het hieronder afgedrukt adres van de afdeeling Leiden van den Nederlandschen Bond van Per soneel in Overheidsdienst, brengen wij het volgende onder Uw aandacht. Bij Uw besluit van 6 December 1920 (Handelingen pag. 694) werd, ingaande 1 Januari 1921, een regeling inzake toekenning van kindertoeslag ingevoerd, in dier voege, dat ambtenaren en werklieden der gemeente, wier bezoldiging is geregeld bij de algemeene salarisverordening en die meer dan drie kinderen onder den leeftijd van 16 jaren te hunnen laste hebben, voor ieder kind onder den leeftijd van 16 jaar boven het derde een uitkeering ontvangen van f 13. per drie maanden. Dit besluit houdt voorts in, dat even- tueele moeilijkheden, waartoe de regeling aanleiding mocht geven, aan de beslissing van ons College worden overgelaten. Met gebruikmaking van deze bepaling heeft ons College bij beschikking van 7 Juli 1930 aan de toepassing van de regeling in zooverre uitbreiding gegeven, dat met ingang van 1 Juli 1930 ook de losse werkkrachten in dienst van de gemeente (op arbeidsovereenkomst), op denzelfden voet als voor de tijdelijke en vaste ambtenaren en werklieden geldt, in het genot van kindertoeslag worden gesteld, mits zij op de verschijndagen dier toelage (1 Januari, 1 April. 1 Juli en 1 October) tenminste 3 maanden onafgebroken in gemeentedienst zijn geweest. Het personeel, dat wij daarbij op het oog hadden, geniet in het algemeen een loon over eenkomende met het minimum van de le looogroep. De grootte van dit loon rechtvaardigde alleszins eenige versterking van de inkomsten voor gezinnen met 4 en meer kinderen. Het toekennen van kindertoeslag was daartoe het aangewezen middel, omdat dit het geld brengt daar, waar het 't meest noodig is, terwijl aan het raadsbesluit door deze interpretatie ook geen geweld werd aangedaan, vermits genoemd besluit spreekt van ambtenaren en werk lieden wier bezoldiging is geregeld bij de algemeene salaris verordening en betrokkenen het minimum van de le loon- groep genieten, een loongroep, die de salarisverordening kent. Wat nu de Wed. H. Glasbergenvan der Nagel betreft, deze was vanaf 1 April 1911 tot 5 Augustus 1929 in vasten dienst der gemeente als dienstbode bij de openbare bewaar school aan het Elisabethshof. Met ingang van laatgenoemden datum, derhalve bijna één jaar vóór de aangegeven wijziging in de toepassing van de kindertoeslag-regeling werd haar, onder toekenning van pensioen, ontslag verleend. De dienstboden bij het openbaar bewaarschool onderwijs ontvangen een belooDing van 0.35 per uur. Aangezien in de salaris verordening geen uurloonen, doch uitsluitend week- loonen en jaarwedden voorkomen, kon belanghebbende, hoewel in vasten dienst, niet voor kindertoeslag in aanmer king komen, als zijnde haar loon niet in de algemeene salarisverordening geregeld. De vraag in hoeverre hier van een leemte in de verordening kan worden gesproken en of dus, op zichzelf beschouwd, tot het toekennen van kindertoeslag aan een dergelijke categorie van gemeente-ambtenaren, gezien den aard van de betrekking, aanleiding zou zijn geweest, kan, meenen wij, gevoeglijk in het midden blijven. Ook kan blijven rusten de vraag, of de ruimere toepassing van de toelage-regeling zich had behooren uit te strekken tot de dienstboden bij het bewaarschoolonderwijs. Waar het in deze vooral op aankomt is, dat op de gewijzigde toepassing geen beroep kan worden gedaan, vermits deze in werking trad op 1 Juli 1930 en de Wed. Glasbergen reeds 5 Augustus 1929 den gemeentedienst verliet. Elke nieuwe regeling moet nu eenmaal op een bepaalden datum in werking treden met het noodzakelijk, doch ook vanzelf-sprekend gevolg, dat vóór dat tijdstip geen rechten en plichten daaraan kunnen worden ontleend; dat is een omstandigheid, die zich schier dagelijks op elk gebied, ook op het terrein van wet geving en uitvoering, voordoet. Toen dan ook b.v. de kinder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 3