MAANDAG 16 FEBRUARI 1931.
147
wij hebben de leeningen gesloten, gij staat er buiten, maar
gij blijft toch vastzitten aan de voorwaarden, waarop de Re
geering de overeenkomsten met u heeft aangegaan. Spreker
noemt dat zeer onbillijk, temeer omdat die vereenigingen goed
werk hebben verricht. Als men de vereenigingen op die manier
aan kant wilde zetten, had eerst het verband tusschen haar
en de Regeering verbroken moeten worden. Een van de over
eenkomsten, door de Regeering met de vereenigingen aan
gegaan, is deze het staat in de stukken dat het Rijk
de voorschotten verleent en dat de vereenigingen de ver
plichting op zich nemen om aan de gemeente de overeen
gekomen rente te betalen.
Hier bestaat dus een verband tusschen de vereenigingen en
de Regeering. Er mag geen hoogere rente worden berekend
dan ook aan het Rijk gegeven wordt. Nu is er, volkomen
logisch, gezegd: ik los dit geld met een andere leening af en
gij hebt met de Regeering niets te maken. Zoo moet ook bij
verandering van hvpotheek de betrokken persoon daarin toe
stemmen. Eerst moet het verband verbroken worden. Burge
meester en Wethouders hebben dat wel eenigszins begrepen,
want zij hebben de Regeering medegedeeld, dat de Federatie
daarmede niet accoord ging, en toestemming gevraagd om
dit voorstel aan den Raad te doen. Hieruit blijkt dus, dat zij
eenigszins vreezen iets te doen, wat zij niet mogen doen;
Burgemeester en Wethouders vragen toestemming, niettegen
staande deze leening allang was opgezegdde Regeering had
er dus feitelijk niets mee te maken. Daarom kan spreker niet
begrijpen, dat deze onbillijke toestand bestendigd wordt en
dat men de eene vereeniging de door rentevermindering voor
voorschotten bijeengeschraapte gelden aan andere vereeni
gingen laat geven. Een vereeniging heeft zelfs een leening
gehad van 6%; die leening is geconverteerd, maar die ver
eeniging moet aan de gemeente nog steeds 6 betalen. Die
vereeniging krijgt absoluut niets vergoed. Doordat indertijd
het geld en de materialen zoo duur waren en de Regeering
niet meer gaf dan ƒ2400.zijn vele van die woningen,
hoewel niet slechter, maar dan toch kleiner en minder ge
riefelijk gebouwd. Die woningen zijn gebouwd met geld van
6%; nu is die leening geconverteerd in 4£% en is het nu
billijk, dat die mensehen, die een minder goed type woningen
hebben dan anderen, wier woning met voorschotten tegen
5% zijn gebouwd, het geld bij elkaar moeten halen voor
anderen? Dat acht spreker niet billijk. Wanneer de rente toen
5 was geweest, was de annuïteit daarnaar berekend en niet
naar 6%, zij hebben dus al dien tijd veel te veel huur
betaald; is het nu billijk, dat zij dat blijven doen? Nu wordt
in het voorstel van Burgemeester en Wethouders wel eenige
huurverlaging toegestaan, maar waarop zij recht hebben krijgen
zij niet. Daarom kan spreker zich dan ook niet vereenigen
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De
Nationale Woningraad, die in deze materie toch zeer goed
bekend is, adviseert dan ook om het geld, door conversie
verkregen, ten goede te doen komen aan die vereenigingen,
wier rentestand is verlaagd. Maar er is ook een advies van
den Nationalen Woningraad in dien zin, dat zoolang de
Regeering niet in deze zaak heeft voorzien door de verhooging,
welke door de crisis is ontstaan, b.v. de Commissie-Vliegen
wel een bepaling zou kunnen maken om door af- en bijschrij
vingen daaraan eenigermate tegemoet te komen, maar dat
naar zijn meening niet langs dezen weg de oplossing rnoet
worden gezocht. Het is zeer goedkoop voor de gemeente, want
het kost haar absoluut geen geld, integendeel, zij heeft er
voordeei van.
De sociaal-democratische Raadsfractie kan zich dus met dit
voorstel niet vereenigen. Zij wil vooralsnog niet een ander
voorstel indienen, maar spreker meent goed te doen om te
zeggen, dat zij deze wijze van toepassen der nivelleering niet
billijk vindt.
De heer Zitman kan zich bijna geheel vereenigen met het
gesprokene door den heer Kooistra. Ook hij keurt het af, dat
de menschen, die renteverlaging krijgen, daarvan niet zullen
profiteeren. Volgens het voorstel van Burgemeester en Wet
houders zullen bij de bouwvereenigingen, welke betrekkelijk
dure woningen hebben gebouwd, de huren worden verlaagd,
terwijl de menschen, die geen hooge eischen aan het leven
hebben gesteld en genoegen hebben genomen met eenvoudige
woningen als voorbeeld noemt spreker de bewoners der
huizen van de bouwvereeniging »Ons Belang" tengevolge
van de renteverlaging geen huurverlaging krijgen.
Spreker zal dus zijn stem niet aan het voorstel van Burge
meester en Wethouders geven.
De heer Parmentier acht het integenstelling met den heer
Kooistra, die meent dat hier een onbillijkheid zou worden
begaan tegenover een vereeniging, welke op dit oogenblik
voor de conversie van de 6%-leeningen staat, billijk dat het
gemeentebestuur streeft naar huurnivelleering in algemeenen
zin. Het is de verdienste van dit voorstel, dat het dit doet.
Thans meent een enkele bouwvereeniging in het gedrang te
komen en begint het eigen belang, niet het alge-meene te
spreken. Bij de nivelleering gaat het om de billijkheid van
breeder standpunt bezien.
Spieker wijst er op dat er, gelijk in de stukken staat, geen
rechtsbetrekking bestaat tusschen de vereenigingen, welke
indertijd het geld hebben geleend en het Rijk. Bestond die
rechtsbetrekking wel, dan was het onmogelijk om te doen,
wat thans wordt voorgesteld, maar spreker juicht het toe,
dat die rechtsbetrekking niet bestaat, waardoor men gelegen
heid heeft de te hooge huren naar billijkheid te verlagen.
Verder vestigt spreker er de aandacht op, dat ook voor
sommige woningen, welke met geld voor 5%-leeningen zijn
gebouwd, hoogere huren worden betaald, en hij vraagt of het
billijk is, die hooge huren onveranderd te laten, alleen omdat
die bouwvereenigingen tegen 5 leenden. Nu de andere
huren lager zijn, zullen ook deze bewoners moeten profiteeren
van de conversie van de 6%-leening in een 5 %-leening.
De heer Elkerbout kan grootendeels meegaan met de ge
dachten, door den heer Kooistra uitgesproken. Hij wenscht
even de aandacht te vestigen op hetgeen in het midden van
Ingekomen Stuk No. 23 is weergegeven.
Daar staat:
«Ons College heeft dat echter nimmer gewenscht. Van den
aanvang af heeft ons College zich ten doel gesteld de vrij
gekomen middelen eigen geld van de gemeente te ge
bruiken om dengenen, die onder hooge huurprijzen het meest
gebukt gaan, tegemoet te komen, zoodat er nimmer aan ge
dacht is van de aflossing een winstgevende zaak te maken."
Nu wordt van het gereserveerde bedrag van ƒ41.142.—
jaarlijks 2.235.beschikbaar gesteld voor huurverlaging.
Het is natuurlijk een belangrijk iets, wanneer in die richting
stappen worden gedaan, waardoor reeds een groot deel der
menschen huurverlaging ontvangt, maar was het nu nood
zakelijk hier een termijn van 40 jaar te stellen en kon die
niet even goed op 25 jaar gesteld worden, waardoor men
jaarlijks een grooter bedrag kreeg te verdeelen en nog ver
schillende andere woningen voor verlaging in aanmerking
kwamen. Geen enkele woningbouwvereeniging heeft er schade
van, omdat het volle bedrag, dat uitgekeerd zal worden, bij
een termijn van 25 jaar alleen spoediger is opgeteerd.
Nu zijn er o.a, in het tweede bouwplan van «Eensgezind
heid" nog heel wat woningen, die veel te duur zijn voor
arbeiderswoningen. Van de 43 woningen zijn er 17 van f 7.25,
9 van 7.50, 10 van 7.75, 4 van ƒ8.2 van ƒ8.50 en 1
van ƒ9.de laatste 3 zijn winkelhuizen. Er zijn echter 40
woningen boven ƒ7.en een aantal van ƒ5.50 of ƒ6.
D oordat die huren zoo hoog zijn, vinden er voortdurend ver
huizingen plaats, waarmede uiteraard een groot huurverlies
gemoeid is, wel ongeveer 1000.per jaar, wat voor de
betrokken vereeniging niet aangenaam is. Is het nu niet
mogelijk dezen termijn van 40 op 25 jaar terug te brengen?
Dit zou zeer zeker ook in het belang van vele anderen zijn.
De heer Wilbrink is het met de formalistisch-dogmatische
beschouwingen in het eerste deel van het Ingekomen Stuk
niet eens, hoewel hij tenslotte wel met dit voorstel zal mee
gaan. Spreker ziet de verhouding tusschen de woningbouw-
vereenigingen en de gemeente aldus. De gemeente heeft tot
sociale taak mede te werken aan een behoorlijke volkshuis
vesting; op dit gebied bewegen zich de woningbouwvereeni-
gingen, die daarvoor den steun der gemeente krijgen. Wanneer
men nu geld zoekt te verkrijgen voor het bouwen van
woningen, dan wordt de rente vastgesteld naar de omstandig
heden; bij de exploitatie van woningen mag op winst gere
kend worden, dus er mag ook een zekere winstmarge zijn
voor den hypotheekgever of den kapitaalverstrekker. Er mag
dus een zekere winstmarge zijn voor den hypotheekgever of
kapitaalverstrekker, maar spreker ziet de verhouding tusschen
woningbouwvereeniging en gemeente zoo, dat, indien de geld-
verstrekking door de gemeente voor haar winst gaat opleveren,
die winst niet aan de gemeente moet ten goede komen, maar
hier komt de sociale taak van de gemeente op den voor
grond aan de woningbouwvereeniging. Spreker kan zich
dan ook niet met de dogmatische beschouwingen, zooals die
in het Ingekomen Stuk worden aangetroffen, vereenigen,
want het College verkondigt daar de stelling: de gemeente
zou eigenlijk niet tot aflossing van een leening mogen over
gaan zonder toestemming van de woningbouwvereeniging,
indien er geld tegen voordeeliger voorwaarden was te ver
krijgen, en als zij het toch deed, zou de bouwvereeniging
kunnen zeggengij hebt de leening afgelost, voor de nieuwe
leening betaal ik geen rente en aflossing. Dergelijke dog-
matisch-formalistische beschouwingen komen de zaak niet
ten goede.
Anders staat het ten aanzien van de toepassing der huur-
verlagingen. Oorspronkelijk waren Burgemeester en Wet
houders van plan om met de rentewinst alleen de tophuren