MAANDAG 16 FEBRUARI 1931. 145 Zooals de heer Zitman terecht zeide, maakt het, wat den prijs betreft, een groot verschil, wanneer het over den aankoop van een paar vierkante meters grond gaat. Volgens den heer Schüller maakt de gemeente hier misbruik van haar macht, maar dat is geheel onjuist, want de heer Jansen zou, indien hij dezen grond niet had, zijn huizen even goed kunnen bouwen. De gemeente neemt alleen een tegemoetkomende houding tegenover den heer Jansen aan. Zijn terrein geert een weinig en nu wil hij het haaksch hebben; daarvoor heeft hij die enkele meters grond noodig en in zulk een geval is ƒ12.geen overdreven hooge prijs. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XI. Voorstel tot verkoop aan de Vereeniging tot stichting en in stand houding van eene Christelijke Kweekschool ter opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen voor scholen met den Bijbel, van een gedeelte grond nabij den Rijns- burgerweg, Sectie P, No. 1556 (ged.). (Zie Ing. St. No. 38.) De heer Zitman zegt, dat hem uit de stukken gebleken is, dat die grond niet eens een uitgang heeft; er ligt geen straat of weg langs dien grond. De heer Splinter zegt, dat eerstdaags een voorstel den Raad zal bereiken om die straat vanaf den Rijnsburgerweg aan te leggen; de daar liggende oude boerderij zal in verband met dien aanleg weggebroken moeten worden. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XII. Voorstel om Burg. en Weth. te machtigen de ver schillende localiteiten van de Stads-Gehoorzaal, gedurende het tijdvak van 7 tot en met 12 September a.s., kosteloos ter beschikking te stellen van de Commissie van Uitvoering van het XVlIIe Internationale Oriëntalisten Congres. (Zie Ing. St. No. 24). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eejikomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van het aanbrengen van eenige voorzieningen in de zwem inrichting »do Zijl". (Zie Ing. St. No. 39.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XlIIa. Voorstel tot verlenging van de tijdelijke opdracht aan Drs. A. A. Prins, tot het geven van onderwijs in de Engelsche taal aan het Gymnasium. (Zie Ing. St. No. 45.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en* Wethouders besloten. X1II6. Voorstel tot overplaatsing van: a. Mej. J. E. P. Vellekoop, onderwijzeres aan de school Schuttersveld A, naar de school Schuttersveld B; b. Mej. S. C. W. Bader, onderwijzeres aan de school Vrouwen kerksteeg B, naar de school Schuttersveld A c. H. C. van Leeuwen, onderwijzer aan de school Vrouwen kerksteeg B, naar de school Zuidsingel A d. P. Rinck, onderwijzer aan de school Vrouwenkerksteeg B, naar de school Medusastraat B; e. Mej. J. M. Hilaiius, onderwijzeres aan de school Zuid singel B, naar de Opleidingsschool voor Gymnasium en IJ.B.S. aan de Aalmarkt; Mej. C. M. Hoekstra, onderwijzeres aan de school Duiven- bodestraat A, naar de school Zuidsingel B. (Zie Ing. St. No. 46.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XlIIc. Voorstel om aan het bestuur van de Vereeniging tot stichting en in standhouding van scholen met den Bijbel te Oegstgeest alsnog medewerking te verleenen tot stichting van een school voor gewoon lager onderwijs. (Zie Ing. St. Nis 48 van 1930 en 47.) De heer Zitman zou willen voorstellen, van de beschikking van Gedeputeerde Staten in deze bij de Kroon in hooger beroep te gaan. De heer Verweij ondersteunt het voorstel van den heer Zitman. Deze zaak heeft indertijd een ruime behandeling genoten en op grond daarvan acht spreker het wel gewenscht en in het belang der gemeente, daarover tot in hoogste instantie te doen beslissen. De heer Wilbrink zegt, dat de Christelijk-Historische fractie zich niet vereenigen kan met het voorstel van den heer Zitman, om in hooger beroep te gaan. Deze zaak is door Gedeputeerde Staten onderzocht; deze hebben beslist, dat de gemeente in elk geval haar medewerking moet verleenen. Waar erj naar de Christelijk-Historischen meenen, een sterk vermoeden is, dat dit inderdaad het geval zal zijn, bestaat er bij hen aller minst behoefte om deze zaak langer tegen te werken. Er is door spreker en de zijnen met name betoogd, dat het absoluut verkeerd gezien is, dat een Oegstgeester vereeniging te Leiden een aanvrage indient om een school te bouwen, omdat dan de gemeente Leiden voor de noodige schoolruimte ten behoeve van de kinderen uit Oegstgeest zou moeten zorgen. Nu is van andere zijde vanuit Oegstgeest er spreker op ge wezen, dat die voorstelling van zaken buitengewoon scheef was, en toen is hem uit een onderzoek, dat hij officieel te Oegstgeest heeft ingesteld, gebleken, dat vanuit Leiden niet minder dan 192 kinderen in Oegstgeest school gaan. Daardoor vervalt genoemd betoog. Oegstgeest zou Leiden in gebreke kunnen stellen en zeggen; gij doet veel minder voor onze kinderen dan wij voor de uwen. Met het oog daarop en gezien ook de beslissing van Gedeputeerde Staten, zal sprekers fractie haar stem niet aan het voorstel van den heer Zitman geven. De heer Romijn zegt destijds tegen inwilliging van het verzoek der Oegstgeester schoolvereeniging te hebben gestemd, omdat het z.i. niet voldeed aan het wettelijk vereischte, n.l. dat het stichten van een dergelijke school gebaseerd moet zijn op uitbreiding der betrokken stadswijk. Spreker zag dat verband niet en stemde daarom tegen. De beslissing, welke Gedeputeerde Staten hebben gegeven, is op dit punt niet gemotiveerd en kan sprekers rechtsgevoel in het geheel niet bevredigen, waarbij nog komt, dat de hoofdinspecteur van het onderwijs in zijn advies aan Gedepu teerde Staten hetzelfde bezwaar heeft opgeworpen en aan Gedeputeerde Staten in overweging geeft het verzoekschrift van het schoolbestuur niet in te willigen, omdat z. i. de Raad een juiste beslissing heeft genomen. De heer Wilbrink gevoelt geen behoefte om in hooger beroep te gaan en hij baseert dat op zakelijke overwegingen, welke spreker niet kan beoordeelen en waarvan hij de juist heid niet wil ontkennen, maar die voor hem niet gelden, omdat zijn afwijzend standpunt uitsluitend gebaseerd was op het juridische bezwaar, n.l. het geweld, dat aan de Lager Onderwijswet werd aangedaan. Spreker zal dus zijn stem aan het voorstel van den heer Zitman geven. De Voorzitter deelt mede, dat door de heeren Zitman en Verweij het volgende voorstel is ingediend: »De Raad besluit beroep in te stellen bij de Kroon tegen de beslissing van Gedeputeerde Staten van 27 Januari 1931, G.S. No. 18, in zake het beroep van de Vereeniging van scholen met den Bijbel te Oegstgeest." Het voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der halve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Verweij meent, dat er van het standpunt van de gemeente niet het minste bezwaar tegen kan bestaan om deze kwestie tot in hoogste instantie uit te zoeken. Bij ver schillende pensioensaangelegenheden, welke zich vroeger hebben voorgedaan, hebben Burgemeester en Wethouders zich steeds op het standpunt geplaatst, dat het terwille van de jurispru dentie gewenscht was een uitspraak in hoogste instantie uit te lokken, en nu ziet spreker geen enkele leden om in dit geval niet hetzelfde standpunt in te nemen, te meer omdat uiteraard bij de vraag, of de gemeente in hooger beroep zal gaan, het standpunt, dat spreker destijds bij de eerste be handeling dezer zaak heeft ingenomen, niet geheel kan worden weggecijferd. Wanneer er sprake is van een behoefte aan onderwijs in dat deel der stad, zal allerminst gesproken kunnen worden van behoefte aan dat soort onderwijs en zal veeleer stichting van een openbare school noodzakelijk zijn. In het belang van de zaak zelf ook acht spreker het het beste haar tot in hoogste instantie te doen beslissen. De heer Kooistra vraagt of het door den heer Wilbrink genoemde getal van 192 leerlingen uit Leiden, die in Oegst-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 5