150
MAANDAG 16 FEBRUARI 1931.
genoegen dat dit voorstel van verschillende zijden in den
Raad instemming heeft kunnen vinden.
Nu heeft de heer Eikerbout gevraagd om de rentewinst van
2700.—, ontstaan door het lang duren van deze zaak, vóór
dat zij tot beslissing kwam, die Burgemeester en Wethouders,
die niet heelemaal ontrouw zijn geworden aan hun gedachte
tot verlaging van de absoluut hoogste huren, tot verlaging
daarvan willen aanwenden, in 25 jaar aan te wenden in plaats
van in 40 jaar; dan zou men ook nog de huren van het
tweede plan «Eensgezindheid" iets kunnen verlagen. In de
eerste plaats is het de vraag of dan het tweede plan van
«Eensgezindheid" daarvoor het eerst in aanmerking zou komen
dat kan spreker niet direct beoordeelenwel kan Eensge
zindheid op eigen terrein de huren toch nivelleeren. Wanneer
men de huizen aan de Zijlsingelkant in huur verhoogt, kan
men de andere verlagen.
De heer Eï.kerbout zegt, dat die menschen zelf het onder
houd moeten bekostigen; als zij nog een beetje knap willen
wonen, moeten zij zich allerlei onkosten getroosten, omdat in
de laatste 11 of 12 jaar niet anders is gedaan dan vóór- en
achterzijde geverfd.
De heer Goslinga werpt ook alleen een kleine bedenking
op. Sprekers hoofdargument is echter, dat de bouwvoor-
schotten aan die vereenigingen zijn verleend voor 50 jaar;
daarvan zijn 10 jaar om en Burgemeester en Wethouders
willen begrijpelijkerwijze die rentewinst dus in 40 jaren
aanwenden. Maakt men daarvan 25 jaar dan is spreker er
wel van af, maar dan zal zijn opvolger weer voor de moeilijk
heid komen, dat de huur weer verhoogd zal moeten worden;
dan moeten plotseling de huren van het eerie blok verhoogd
en die van het andere weer verlaagd. Nu valt het ongeveer
samen met het afloopen van het voorschot.
De heer Sciiüller zegt, dat die huizen dan allang onderste
boven liggen.
De heer Goslinga zegt, dat dan de quaestie al heel gemakkelijk
op te lossen is.
Voor het betoog van den heer Donders is spreker dankbaar.
Volgens den heer Donders zijn de voorwaarden uit gemak
zucht niet in de Raadsstukken neergeschreven; volgens hem
was nominatieve opsomming daarvan eigenlijk beter. Dit is
evenwel geen gemakzucht. De stukken zijn uitvoerig genoeg;
of zij dus uitvoeriger worden opgenomen is niet zoo erg,
maar het is op die wijze in de Raadsstukken opgenomen,
omdat men op het moment, waarop men eeri voorstel aan
den Raad doet, niet precies weet tegen welken rentevoet het
Rijk het voorschot zal geven. Dat rentetype en de voorwaarden
worden soms pas 1 of 2 jaar na dato bekend. Er is hier dus
geen sprake van gemakzucht; het is een gevolg van den aard
der zaak. Dat een Raadslid, dat niet zoo goed op de hoogte
is van deze zaak, een dergelijke vergissing begaat, is begrij
pelijk, maar dat een woningbouwvereeniging dat zou doen,
is niet aan te nemen, want zij weet zeer goed, dat er in de
overeenkomst meer staat dan in de Raadsstukken genoemd
wordt.
De heer Kooistra wil in de eerste plaats een opmerking
maken aan het adres van den heer de Reede, die zeide dat,
als de door spreker aangegeven lijn werd gevolgd, dit zou
ten goede komen aan de menschen, die nu reeds een lage
huur betalen. Spreker is van meening, dat niet alleen op het
moment voor de woningen, door die menschen bewoond, een
te hooge huur wordt gevraagd, maar ook dat noch van een
lage noch van een te lage huur sprake zal kunnen zijn, als
wordt toegepast wat door de conversie wordt verkregen,
omdat er aan dat woningtype nog al het een en ander man
keert. Als men, zooals de Wethouder, meent dat moet ge
schieden, de werkelijke huurwaarde rekent, dan komt men
ver beneden den prijs, welken de menschen thans betalen.
De woninghuren te Leiden zijn in het algemeen zeer hoog
en daarin ligt de oorzaak, waarom voor deze woningen zulk
een hooge huur kan worden bedongen, terwijl zij feitelijk
een lagere huurwaarde hebben. Spreker is het niet eens met
den heer de Reede, dat die woningen voor een te lagen
huurprijs verhuurd worden, maar wel houdt hij staande dat,
als de rentewinst ten goede kwam aan die woningen, dit een
aanloop zou wezen om te bewijzen, dat in het algemeen de
huren te Leiden op een te hoog peil staan en de menschen
dan pas betalen wat zij moeten betalen.
Met het juridisch standpunt van Burgemeester en Wet
houders, hoe mooi ook door den heer Donders uiteengezet,
kan spreker zich niet vereenigen, omdat hij de aanleiding
tot deze overeenkomst en tot de wording daarvan anders ziet
dan alleen van juridisch standpunt. Hij heeft daarom gespro
ken van een billijkheidsoverweging en dan heeft men bij de
rechtspraak met de aanleiding te maken. Hier heeft men te
maken met de aanleiding tot het sluiten van de overeenkomst
tusschen Rijk en gemeente. Waar spreker de gemeente een
afdeeling van het Rijk heeft genoemd, heeft hij dat niet be
doeld in een kleinen zin, maar in zijn vollen omvang, d.w.z.
dat het Rijk heel gemakkelijk een gemeente aansprakelijk kan
stellen voor de fouten, welke in die gemeente worden begaan.
Juridisch zal vermoedelijk de gemeente wel het recht hebben de
woningbouwvereeniging uit te schakelen, maar volgens spreker
moet men rekening houden met de aanleiding tot die over
eenkomst en daarom staat het Rijk in contact met de Bouw-
vereeniging en is de gemeente een tusschenschakel. De Wet
houder stelt zich cp dit standpunt, nu de leeningen van de
woningbouwvereeniging zijn afgelost, dat deze nu niets meer
met het Rijk, maar alleen met de gemeente te maken hebben.
Spreker acht het onbillijk, dat de bepalingen, welke te dien
aanzien zijn gemaakt, eenvoudig op zij zijn gezet.
Spreker had gedacht, dat ook ten opzichte van het zooge
naamde groote plan, door den Wethouder genoemd, eenige
mededeelingen aan den Raad zouden zijn gedaan. Er is ge
sproken over de conversie ten aanzien van de 6 %-leeningen,
maar spreker vraagt hoe het staat met de 5 %-leeningen.
Deze zullen wel een groot bedrag vertegenwoordigen, want
de 6 %-leeningen betreffen 339 woningen, maar de 5 %-lee
ningen hebben betrekking op 1400 woningen. Het denkbeeld
om het dien weg uit te sturen is wel de overweging waard.
Nu de Wethouder in deze niets heeft medegedeeld, vraagt
spreker of het zijn voornemen is bij dit voorstel, dat naar
de meening van Burgemeester en Wethouders voor aan
neming vatbaar is, te blijven stilstaan en aan de zaak verder
niets te doen. Spreker zou gaarne dezen kant van de zaak
belicht willen zien, n.l. dat men verder zou gaan door het
converteeren van de 5%-leeningen en in de tweede plaats
door de woningbouwverenigingen en de gemeente een
huurfonds zou worden gevormd, zooals door de Federatie is
aangegeven, met de bedoeling de tophuren naar beneden te
brengen. De bedoeling is, dat dat fonds door de beide licha
men, welke het samenstelden, zou worden beheerd.
Verder vraagt spreker of het niet mogelijk is, dat voor het
geld, dat door de woningbouwverenigingen aan de gemeente
wordt gegeven, een hoogere rente wordt uitgekeerd. Op dit
oogenblik is die rente 2 en dit is voor een vaststaand kapi
taal, waarmede men hier te maken heeft wel wat laag. Werd
het rentepercentage verhoogd en werd de rente dan in het
te stichten huurfonds gestort, dan zouden de tophuren naar
beneden kunnen worden gebracht.
Spreker handhaaft zijn standpunt, in eerste instantie inge
nomen, en verzoekt alleen nog antwoord van den Wethouder
op de vragen, aan het slot van zijn rede gesteld.
De heer Goslinga zegt, dat tijdens de begrootingsdebatten
de Federatie daarover een adres aan den Raad heeft ingediend,
dat in handen van Burgemeester en Wethouders is gesteld
om praeadvies. Burgemeester en Wethouders zullen deze zeer
veelomvattende zaak ongetwijfeld ter hand nemen, maar zij
hebben daarover hun gedachten nog niet kunnen laten gaan.
Spreker kan dus moeilijk antwoorden op de verschillende
concrete vragen van den heer Kooistra.
De heer Kooistra bedoelt blijkbaar met het groote plan
de conversie van de 5 maar spreker heeft daarmede iets
anders op het oog; dat is ook een groot plan, n.l. de geheele
nivelleering van de huren der bouwvereenigingen over de
geheele stad en het is wel te verstaan, dat deze twee groote
plannen door Burgemeester en Wethouders tot één, aller
grootst plan zullen worden samengevoegd.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aan
genomen met 20 tegen 9 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Meijnen, Coster, Eikerbout, van
Stralen, van Tol, Romijn, Bergers, Manders, Tepe, Splinter,
Goslinga, Reimeringer, de Reede, Donders, van Es, Bosman,
van Rosmalen, Wilbrink, Parmentier en van der Reijden.
Tegen stemmen: de heeren Vallentgoed, de Waal, Kooistra,
Schiiller, Verweij, Groeneveld, van Eek, mevrouw Braggaar
de Does en de heer Zitman.
De heer van Stralen verklaart zich bij het uitbrengen
van zijn stem vergist te hebben.
Het adres d.d. 17 Januari 1931 van de Federatie van de
te Leiden en omstreken gevestigde Woningbouwvereenigingen
wordt eveneens hiermede als afgedaan beschouwd.
XV. Voorstel in zake het aan de N.V. Textielfabriek voorb.
Gebr. van Wijk en Co. verleenen van vergunning tot het
maken van een verbindingsbrug over de 3e Groenesteeg,
tusschen hare perceelen aan de Vestestraat eenerzijds en het
perceel Groenesteeg 55 anderzijds.
(Zie Ing. St. No. 13).