106 VRIJDAG 23 JANUARI 1931. erbij gezegd, dat de verpleegkosten, welke verleden jaar 400. bedroegen, door de medewerking van Burgemeester en Wet houders, op 350.— waren gebracht. Zij meent, dat de prijs nog te hoog is en zij heeft daarom aan het College gevraagd een verlaging daarvan te overwegen, opdat deze inrichting weder in gebruik zal komen voor de menschen, die het noodig hebben. De Voorzitter doet opmerken, dat het College reeds ge- ruimen tijd met deze zaak bezig is ten einde te trachten in dien toestand verandering te brengen. Mevrouw Braggaar—de Does zegt het College daarvoor dank. Er wordt den sociaal-democraten herhaaldelijk verweten, dat zij op philantropisch gebied weinig doen. Na het gespro kene door den heer van Stralen kan spreekster daarover zeer kort zijn. Zij kan het zeer waardeeren, wanneer er menschen gevonden worden, die zich op dit gebied verdienstelijk maken, maar men mag het den sociaal-democraten niet euvel duiden, dat zij daarover een andere denkwijze hebben. Spreekster en haar partijgenooten kunnen waardeering hebben voor degenen, die gelden bijeenbrengen tot het lenigen der nooden, maar zij kunnen niet in het algemeen waardeering hebben voor hen, die van hun meerwaarde iets afgeven om de armen te helpen, want men moet in aanmerking nemen de vraag waardoor die meerwaarde is ontstaan, omdat in de meeste gevallen de menschen voor hun arbeid niet het loon hebben gekregen, dat hun toekwam. Dit is de reden waarom de arbeiders en hun kinderen in nood verkeeren. Moet men nu dankbaar zijn, vraagt spreekster, als de menschen die ten koste van de arbeiders in beter doen zijn gekomen, voor hun medemenschen iets doen? Spreekster kan dat niet inzien. Verder is aan de sociaal-democraten verweten, dat zij hun lidmaatschap van den Raad gebruiken tot het grootmaken van hun partij. Spreekster vraagt, of men niet evengoed zou kunnen zeggen, dat de Christelijke, de liefdadigheid beoefenen teneinde daardoor de behoeftige arbeiders aan zich te ver plichten. De Voorzitter deelt mede, dat mevrouw Braggaarde Does haar motie, genummerd 12, betreffende toevoeging van een vrouwelijke functionaris aan het politie-personeel heeft ingetrokken, zoodat die motie geen onderwerp van be raadslaging meer uitmaakt. De heer Schüller begint met het antwoord, dat Burge meester en Wethouders hem hebben gegeven in zake eenige personeelszaken. Het College heeft als een van de oorzaken, waarom het werkliedenreglement nog niet is kunnen totstandkomen, genoemd de stadhuisbrand. Spreker wil ten deele aannemen, dat na dien brand de oorzaak kan zijn ontstaan, omdat daarna vele andere werkzaamheden zijn moeten worden ver richt, maar vóór den brand was dit College toch ook al eenigen tijd aan het bewind, terwijl ook andere colleges het personeelsvraagstuk reeds in studie hebben gehad, zoodat een deel van het materiaal aanwezig was, toen dit College optrad. Het argument, dat de stukken verbrand zijn, is naar spreker meent, een gezocht argument. Spreker legt hier vast, dat het College bij monde van Wethouder Tepe erkend heeft, dat de salarissen van het gemeentepersoneel hier laag zijn. Het College heeft ook erkend de Wethouder sprak namens het College, evenals spreker namens zijn partij spreekt; de sociaal-democraten voeren hier geen personenstrijd, al tracht men hun dit wel eens in de schoenen te schuiven, maar dat is onjuist dat er veel werk vastzit aan de reorganisatie en den ombouw van het geor ganiseerd overleg. Maar waarom heeft het dan niet recht streeks voeling gehouden met de organisaties, die daarin alleszins deskundig zijn? Het College heeft zijn argument uit de memorie van antwoord hier niet herhaald; blijkbaar ge voelde het zelf, dat het op niets leek; het College heelt naar een ander argument gezocht en zegt nu: er is al veel voor bereid en wat moeten wij dan aan de organisaties vragen? De heer Verweij heeft daarover al een en ander gezegd en spreker gaat er dus niet verder op in. Op twee vragen, die hij gesteld heeft, heeft spreker geen antwoord gekregen. Nu, naar spreker gehoord heeft van den Wethouder van Fabricage, het dezen door den Voorzitter verbo den is de Raadsleden nog van antwoord te dienen, moet spreker vastleggen, dat spreker gelijk heeft gehad en dat het College noch in de memorie van antwoord, noch door zijn zwijgen het tegendeel heeft kunnen bewijzen. Het is het College niet bekend, dat de Directeur van Gemeentewerken niet behoorlijk met de organisaties samenwerkt, zooals is vastgelegd in de verordening, die hij ook moet uitvoeren, dat hij de dienstcommissie niet behoorlijk bijeenroept, wanneer de organisaties dit aanvragen, en dat hij de zaken, die in het georganiseerd overleg aan de orde moeten komen, in de dienstcommissie niet behoorlijk aan de orde stelt. Zoo heeft de Bond van Overheidspersoneel op 28 Maart 1930 reglemen tair een dienstcommissie-vergadering aangevraagd, met opgave van de punten, die hij daar ter sprake wilde brengenop 5 Mei, toen er nog geen vergadering was uitgeschreven, heelt die Bond een rapport gestuurd aan den Directeur van Gemeentewerken, die nog 5 dagen noodig had om daarop te antwoorden, dat eindelijk op 23 Mei een vergadering zou worden gehouden; hij had dus van 28 Maart tot 23 Mei noodig om zoo'n vergadering uit te schrijven. Nu zal men zeggendie organisaties komen herhaaldelijk om een dienst commissievergadering. Spreker wil uitdrukkelijk vastleggen, dat de laatste vergadering vóór deze gehouden is in Mei 1929; men kan den organisaties dit dus niet verwijten en niet zeggen, dat de Directeur geen tijd kan vinden om aan der gelijke herhaalde verzoeken te voldoen. Volgens het reglement is de voorzitter van een dienstcommissie verplicht, indien een vertegenwoordiger van een organisatie een punt ter sprake wil brengen, dat in het georganiseerd overleg thuishoort, om dit aan de orde te stellen, althans ter kennis te brengen van den secretaris en den voorzitter van het georganiseerd over leg. Op dit punt houdt de voorzitter van deze dienstcommis sie er eigenaardige gedachten op na; hij zegt n.l. heel leuk, dat het hem spijt dit niet te kunnen doen, daar hij geen lid is van die commissie. Krachtens de door den Raad vast gestelde verordening is hij daartoe echter verplicht. Spreker zou vanaf deze plaats dien voorzitter zeer in gemoede en beleefd en vriendelijk, maar toch dringend willen verzoeken zich eens behoorlijk op de hoogte te stellen van de verschil lende bepalingen, waaraan hij zich te houden heeft, en die voortaan behoorlijk uit te voeren en dit Raadsbesluit niet te saboteeren. De heer Splinter stelt er prijs op hierop even in te gaan, daar hij dit in zijn antwoord verzuimd heeft. Spreker is het met den heer Schüller eens, dat volgens het reglement de dienstcommissie om de twee maanden kan ver gaderen. Dat er sedert bijna een jaar geen vergadering is ge houden, komt omdat er van de zijde van de Directie geen onderwerpen voor eene bespreking waren en omdat ook de vereenigingen geen vergadering aangevraagd hebben. Spreker is het evenwel absoluut niet eens met den heer Schüller, dat de Directeur verplicht is zaken, die in de dienst commissie worden aangebracht, doch thuisbehooren in het georganiseerd overleg, ook in de dienstcommissie te behan delen. De dienstcommissie moet zich met dergelijke aange legenheden rechtstreeks wenden tot de Algemeene Commissie. De Directeur heeft dan ook, toen er een paar zaken aan de orde werden gesteld, die door de dienstcommissie niet in behandeling konden worden genomen, terecht gezegd: dat behoort niet tot de competentie van de dienstcommissie, daar voor dient de Algemeene Commissie. Spreker heeft niet van den Directeur gehoord, dat de vergadering van 23 Mei 1930 geen resultaat heeft gehad. Spreker meent, dat dit wel het geval is. Op de agenda stond o. m. afschaffing van de z.g. pen week bij uitbetaling van het loon. De pen week" is de week waarover het loon niet is uitbetaald (de uitbetaling is n.l. steeds een week ten achter). Dit punt is met instemming van den Directeur aangenomen en kort geleden is door Burge meester en Wethouders tot die afschaffing besloten. Dan was er gevraagd om verwarming van de schaftlokalen. Met die verwarming is door den Directeur een proef genomen; het schaftlokaal bij de school in de Haverstraat is verwarmd. Mede is tegemoet gekomen aan het verzoek om overalls te verstrekken aan werklieden die bij het teren van wegen werk zaam zijn. Het verstrekken van kniekappen aan straatmakers is in onderzoek. De bevordering van den werkman H. J. Nooteboom is afge wezen, omdat deze naar het oordeel van den Directeur niet voor bevordering in aanmerking kwam. Spreker heeft hiermede willen weerleggen de bewering, dat de dienstcommissie bij Gemeentewerken niet goed werkt. Hij is van het tegendeel overtuigd. De heer Schüller constateert, dat hij in zijn eerste ^rede met geen enkel woord heeft gesproken over het niet goed werken van een dienstcommissie. Spreker is er den Wethouder dankbaar voor, dat deze hem aan de volgende kwestie heeft herinnerd. Hij kan zich be grijpen, dat, wanneer in een vergadering van een dienst commissie de verschillende organisaties haar wenschen hebben kenbaar gemaakt en besproken, de directie zegt, dat hij die zaken eerst nog eens moet bezien, alvorens er een beslissing over wordt genomen, maar hij vindt het verkeerd, dat de organisaties er dan taal noch teeken meer van hooren, of er moet uitvoering worden gegeven aan iets, dat zij hebben gevraagd. Hij vraagt, of, als er een beslissing is genomen in bepaalde zaken in overleg met Burgemeester en Wethouders

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 6