VRIJDAG 23 JANUARI 1931. 103 diger van den R. K. Volksbond zich uit voor samenwerking, maar zegt hij, dat hij eerst de voorstellen in eigen kring moet bespreken. De vertegenwoordiger van den Neutralen B. B. geett te kennen, dat het onmogelijk is in de huidige situatie samen te werken, gezien de behandeling in den Raad van de voor- stellen-van Stralen. Hier wordt, naar spreker meent, wel een ander licht op de zaak geworpen dan men dezer dagen daarop heeft laten vallen. Er is reeds op gewezen, dat in het schrijven van den secretaris van den C. B. B. van 10 Januari het volgende voorkomt: »dat wij niet bereid zijn met Uwe besturenbond een samenwerking aan te gaan voor de door Uwen secretaris bij den Raad ingediende voorstellen inzake wijzigingen in de steunverleening voor de werklooze arbeiders." En verder komt in dat schrijven het volgende voor: «Vooral de bespreking die wij met U hadden heeft onze meening versterkt dat, namelijk Uwe Besturenbond vastzit aan de door Uwen secretaris ingediende voorstellen en wij slechts dienst mogen doen om achter Uw voorstellen te gaan staan. Onze meening is, dat eerst dan van een goede samenwer king zal kunnen gesproken worden, als de tot samenwerking uitgenoodigde organisaties alle vrij staan en niemand gebon den is aan reeds publiek gemaakte, of zooals in dit geval reeds ingediende voorstellen. Gaarne zouden wij tot een samenwerking bereid zijn om de werkloozenzorg in het algemeen te verbeteren, doch wij staan op het standpunt dat de werkloozenzorg uit de publieke be handeling moet worden gelicht. M. a. w. dat goede zorg voor de werkloozen eischt dat hun ellende niet moet worden gebruikt voor zekere doeleinden." De heer van Stralen antwoordde daarop d.d. 13 Januari: »Wij namen goede nota van Uw weigering tot samen werking, al berust die weigering dan ook op volkomen onjuiste gronden." En verder: »De door U gestelde voorwaarde voor een eventueele samenwerking, «werkloozenzorg uit de publieke behandeling," is wel volkomen onaanvaardbaar. Dan zou dus zelfs het zenden van een gezamenlijk adres aan den Raad onmogelijk zijn-" Maar over het zenden van een adres aan den Raad is in het schrijven van 5 Januari heelemaal niet gesproken; daarin wordt gesproken van een onderhoud van de gezamenlijke vakcentrales met het gemeentebestuur, maar het lag heele maal niet in de bedoeling voorstellen bij den Raad in te dienen. De heer van Stralen zeide ook nog: de heer Eikerbout is voor eendrachtig optreden, maar dat kan niet geschieden, want deze zaak moet in openbare behandeling blijven. Waarvoor is dat noodig? In verschillende andere gemeenten, Dordrecht, Amsterdam, Den Haag e. a., worden dergelijke zaken door de vakcentrales gezamenlijk behandeld, in onder ling overleg; waarom moet er hier een zoodanige beweging op touw gezet worden? Om daardoor kracht aan de zaak bij te zetten? Dient men daarmede de werkloosheid of de werk loozen of maakt men daardoor een nog veel grooter onte vredenheid? Wanneer men hier iets tot stand wil brengen, kan het niet anders dan in de richting, door spreker genoemd. De heer van Stralen heeft ook gezegd, dat de bedoeling was de voorstellen er door te halen, tegen den zin van het College. Daaruit blijkt ten duidelijkste, dat men hier alles op haren en snaren heeft willen zetten om eventueele voorstellen hier aangenomen te krijgen; een zoodanige wijze van doen kan in geen enkel opzicht de bedoeling van den Ohristelijken Bestuurdersbond zijn; dien is het onmogelijk aldus willens en wetens tegen het College op te tredenwel wil deze door onderling overleg het belang der werkloozen behartigen; in verband daarmede dient spreker een daartoe strekkend voor stel in. Spreker heeft gisteren reeds over deze zaak met den heer de Reede een bespreking gehad; men heeft gezien welke groote beweging in dezen geest gaande is; het is reeds de vijfde dag van de behandeling der begrooting, maar over de begrooting zelf is bijna nog geen woord gezegd. Het eenige wat feitelijk is behandeld, is het werkloosheids vraagstuk, en spreker vraagt zich af of het niet veel beter zou zijn om, gelijk door hem is voorgesteld, dergelijke dingen commissoriaal te maken en buiten den Raad te houden, omdat de belangen van de gemeentenaren beter direct kunnen worden behandeld dan dat de Raad bij de behandeling van de begrooting dagenlang noodig heeft om erover te spreken. Spreker wil nog een enkele opmerking maken aan het adres van de heeren Wilbrink en Goslinga. Men spreekt wel eens over de vakorganisaties op een wijze, welke niet door den beugel kan. Men zegt, dat deze organisaties sterke kassen hebben. Spreker vindt het zelfs heel prachtig, als die weer- standskassen sterk zijn, omdat dan het gevaar voor conflicten geringer is, en daardoor de weerstandskassen grooter zijn. Er wordt gezegd, dat de vakbonden met die groote weerstands- kassen een zeker deel van het geld moeten besteden voor de werkloosheidsverzekering, maar dan mag men niet uit het oog verliezen, dat er voor dat doel een beduidend bedrag wordt betaald. Er zijn arbeiders die daarvoor 40 cent, 30 cent of 20 cent per week betalen en dat bij een gemiddelde contributie, want er wordt wel gezegd, dat de bouwvakarbeiders 1.45 bijdragen, maar er zijn anderen, die dat bedrag niet betalen. Men moet dus niet vergeten, dat als de organisaties sterke weerstandskassen hebben, daaruit een zeker bedrag aan de werkloosheidskassen moet worden uigekeerd, terwijl er boven dien daaruit ook nog verschillende andere dingen worden bekostigd, zooals het verstrekken van reisgeld aan personen, die elders werk willen gaan zoeken. Er komt bij, dat die vakbonden bij een vakcentrale zijn aangesloten en ook dit uitgaven met zich brengt. Verder heeft zulk een vakbond groote administratiekosten, waarbij komt vergoedingen die men aan afdeelingspenning- meesters heeft te betalen. Als men bij dat alles voegt de bedragen, welke worden gestort tot stichting van vacantieoorden, dan moet men con- stateeren, dat van hetgeen in de weerstandskassen wordt ge stort een groot deel afgaat. De Minister stelt nu voor om den uitkeeringsduur uit de werkloozenkas met een week of zes te verlengen, maar in dat voorstel wordt eigenlijk de geheele werkloosheidsaange legenheid op rekening van de werkloozenkassen gelegd. Die langere uitkeeringsduur, welke wordt voorgesteld, beteekent n.l. een ontlasting van de gemeenten, omdat de uitkeeringen nu ook zooveel weken minder voor rekening van de crisis commissie komen. Daarvan is het gevolg, dat de werkloozen kassen zich in 1931 daarvoor geheel beschikbaar moeten stellen en eerst als op 31 December 1931 het bedrag is gedaald tot 25 van hetgeen op 1 Januari 1931 beschikbaar was, de Minister bereid is een zekeren toeslag daar op te verleenen. De bijdragen aan de werkloozenkassen door de arbeiders zullen in het komende tijdperk zeer zeker belangrijk in het gedrang komen, wat een voordeel voor de gemeente zou kunnen zijn. Bovendien moeten de vakorganisaties nog in vele andere dingen hulp verleenen, buiten de strijdkassen om. Men kan die zaak, zonder te weten hoe een organisatie wordt gefinancierd, niet altijd juist beoordeelen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Eikerbout, luidende: »De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit, ten spoedigste een commissie uit den Raad te benoemen, die in overleg met de plaatselijke vakcentrales onderzoekt, op welke wijze de thans heerschende werkloosheid ten bate van de werkloozen practisch en financieel kan worden bestreden." Het voorstel wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onderwerp ven beraadslaging uitmaken. De heer van Tol komt op tegen de uitlating van den heer van Stralen omtrent de bij de kerken gehouden collecte ten bate van de werklooze leden van den R. K. Volksbond, die de heer van Stralen een bedelpartij noemde; spreker zou hem haast uit willen noodigen eens bij den R. K. Volksbond te gaan zien wat het resultaat is van die collecte en hoe de werkloozen, die daar hun gaven in ontvangst nemen, daarover denken. Het zal zeker nog eens herhaald worden, als de crisis langer duurt. Een paar honderd werkloozen ontvangen daar door gaven. Er zijn een paar voorstellen van den heer van Stralen, die zeer zeker sprekers aandacht hebben, n.l. dat inzake den toeslag op de kasuitkeeringen en dat tot stopzetting van de wachttijdregeling. De Wethouder heeft medegedeeld, dat de wachttijdregeling reeds is stopgezet; bij onderzoek is spreker gebleken, dat op dit oogenblik ook toeslagen worden gegeven op de kasuitkeeringen. Spreker zou het zeer op prijs stellen, dat dit ook zou geschieden, wanneer door de Regeering de uitkeeringsduur met 6 weken werd verlengd. De heer van Stralen zegt nu, dat de Wethouder dit reeds heeft toegezegd des te beter. Spreker meent, dat de heer Splinter er een beetje om heen draait wat betreft het laat afkomen van de teekeningen voor bouwwerken. De klacht, dat de teekeningen, die ter onder zoek ingestuurd worden, zoo lang wegblijven, is algemeen. Nu meent de heer Splinter het wel goed, wanneer hij zegt, dat ze spoedig worden afgedaan, maar het blijft een feit dat werk lieden zijn ontslagen, doordat de teekeningen niet terug kwamen; toen de Directeur van de Arbeidsbeurs evenwel op afhandeling aandrong, waren ze zeer spoedig present. Spreker heeft ook geklaagd over het aanstellen van den gepensionneerden hoofdopzichter bij de gemeentelijke woning-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 3