136 .VRIJDAG 23 JANUARI 1931. echter willen zeggen: wees voorzichtig en laten wij liever het gemeentelijk bedrijt uitbreiden en niet samengaan met den particulier. Volgnr. 616 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 617 tot en met 631 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 632, luidende: Reinigings- en Ontsmettingsdienst) Verificatief 300. De heer Manders geeft in overweging een vuil-ophaalrijwiel aan te schaffen voor papier en andere lichte stoffen; dit spaart veel ander werk uit. De Voorzitter verzoekt den heer Manders dit in de Commissie van Fabricage aan de orde te stellen. De heer Splinter zegt, dat er een nieuwe Directeur komt; spreker zou willen afwachten, of deze daaromtrent een voorstel zal doen. Volgn. 632 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 633 tot en met 648 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging ot hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 649, luidende: (Gemeentelijke Bank van LeeningVerificatie450. De heer Wilmer zegt, dat reeds geruimen tijd geleden Commissarissen van de Bank van Leening een schrijven gericht hebben aan Burgemeester en Wethouders, waarin zij als hun meening te kennen gaven, dat haars inziens het aan beveling verdiende den Directeur van de Bank van Leening te brengen in den rang van referendaris en verder om 3 ambtenaren bij de Bank van Leening in rang te verhoogen. Commissarissen hebben dit na ernstige overweging gedaan, omdat zij de overtuiging hadden, dat de arbeid van bedoelde ambtenaren zoodanig is en zoo voortreffelijk wordt verricht, speciaal ook door den Directeur, dat hun zeer zeker een rangsverhooging toekomt. Tot hun groote verbazing hebben Commissarissen op dat schrijven geen antwoord ontvangen. De heeren de Reede en Groeneveld en spreker hadden het plan bij deze begrooting voor te stellen den Directeur en de in het schrijven genoemde 3 ambtenaren voor rangsverhooging in aanmerking te doen komen; alvorens dit te doen vraagt spreker de toezegging waarmede het College hem zou kunnen tevreden stellen dat Commissarissen nu tenminste spoedig een beslissing op hun schrijven zullen ontvangen. Indien spreker zulk een concrete en pertinente toezegging krijgt hij meent ook te spreken in den geest van de heeren de Reede en Groeneveld zal hij zich nu van een poging om in de bestaande salarieering verandering te brengen onthouden. De heer Tepe zegt, dat het vertraagde antwoord van Burgemeester en Wethouders hierop natuurlijk hieraan is toe te schrijven, dat het College heeft geleefd in afwachting op het rapport van de salariscommissie en er niets voor gevoelt om nu incidenteel wijziging voor te stellen in de salarisverordening. Het College is echter bereid, nu het rapport van de Commissie ad hoe langer op zich heeft doen wachten dan het aanvankelijk meende, over het verzoek van den heer Wilmer c.s. vóór 1 April zijn standpunt te bepalen. Spreker hoopt, dat de heeren daarmede genoegen nemen ten aanzien van een eventueel voorstel zou in het tegen woordige stadium der zaak door het College moeten worden geadviseerd om afwijzend te beslissen. De heer Schüller zegt, dat volgens deze begrooting het College blijkbaar alle promoties heeft stopgezet, hangende het onderzoek van de Commissie ad hoe. Indien spreker echter den Wethouder goed begrepen heeft, is het diens bedoeling om, speciaal voor deze ambtenaren, met een voorstel te komen. De Commissie van Fabricage heeft ook geadviseerd tot eenige promoties; doch vernam van het College, dat die niet konden doorgaan. De Voorzitter zegt, dat dit geen promotie is, maar een wijziging van de verordening betreffende de salarissen. De heer Schüller: die promotie meebrengt 1 De Voorzitter zegt, dat dit toch iets anders is dan een promotie. De heer Schüller verzoekt dan het College om, wanneer de Commissie ad hoe niet tijdig genoeg klaar zou komen, dan de diverse promotie-voorstellen in hun geheel te bekijken. De Voorzitter zegt, dat ook die voorstellen onder de oogen zullen worden gezien. Volgnr. 649 wordt zonder hoofdelijke stemming aange nomen. De volgnrs. 650 tot en met 667 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Volgnr. 668 wordt voorloopig aangehouden. Aan de orde zijn thans de INKOMSTEN van den gewonen dienst van de begrooting van inkomsten en uitgaven der ge meente voor den dienst 1931. De Volgnrs. 1 tot en met 29 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 30, luidendeBijdragen van particulieren in de kosten van verpleging en behandeling van minvermogendeniO.700. De heer Groeneveld herinnert aan de vraag, welke hij bij artikel 30 in de sectievergadering heeft gesteld. Spreker acht het gewenscht een kort overzicht te geven van de geschiedenis van de verordening, welke men kort heidshalve zou kunnen noemen het tarief van bijdragen in zake ziekenhuisverpleging. Toen deze verordening in de Raadszitting van 29 Sept. 1926 werd behandeld, konden vele leden van den Raad zich niet vereenigen met de oorspronkelijke redactie van artikel 5. Er bleek b. v. niet duidelijk uit, wie aansprakelijk zou worden gesteld voor de bijdragen. Bedoelde men het betrok ken gezin of de geheele familie? De heeren Wilbrink, van Hamel, Knuttel en Dubbelde- man konden er geen van allen uit wijs worden. De heer Knuttel zeide »De heer Knuttel meent, afgezien van de principiëele quaestie, dat dit artikel zeer wonderlijk geredigeerd is. Men kan er niet uit opmaken, of de bijdrage berekend wordt naar het inkomen van het alimenteerende gezin, van het gealimenteerde of naar het inkomen van de twee gezinnen samen." De heer Dubbeldeman zeide »De heer Dubbeldeman zegt, dat het vreemd klinkt, dat zelfs de fabrikanten van deze verordening haar niet kunnen uitleggen; 5 personen zijn er nu aan het woord geweest en allen hebben een andere uitlegging aan dit artikel gegeven. Is de interpretatie van den heer Sanders de juiste, dan is het beter het tarief niet verder te behandelen, omdat dan nooit iemand er van zou profiteeren; immers ieder heeft wel verwanten, die te zamen de verpleegkosten kunnen betalen en dan is een bijdrage van de gemeente overbodig." De toenmalige Voorzitter zag ook in, dat dit een zeer onge lukkige redactie was; op zijn voorstel is besloten de behan deling van artikel 5 aan te houden. Burgemeester en Wet houders zijn toen met een nader praeadvies gekomen. Ing. St. no. 221, 1926), waarin o. a. staat: »De bedoeling nu, die bij het ontwerpen van dit artikel bij ons College heeft voorgezeten, is dezedat als leden van het gezin worden aangemerkt inwonende personen, die krach tens de artikelen 353, 376 tot en met 378 en 383 van het Burgerlijk Wetboek, tot alimentatie zijn verplicht en even eens inwonende personen, die krachtens die artikelen recht op onderhoud hebben. Dat alleen bedoeld worden inwonende personen speekt eigenlijk vanzelf; immers op de in het artikel bedoelde cate gorie van personen, voor zoover zij uitwonend zijn, heeft de gemeente zich reeds het recht van verhaal verzekerd bij artikel 2 van het tariel". En verder »Ons College heeft intusschen geen bezwaar om in het bewuste artikel het woord «inwonende" in te voegen, opdat omtrent de bedoeling er van geenerlei onzekerheid kan bestaan." Er is dus zeer nadrukkelijk vastgesteld, dat bij de bepaling van het bedrag voor ziekenhuisverpleging alleen en uitslui tend in rekening kunnen worden gebracht de inkomsten van inwonende personen. Het woord «inwonende" is niet toevallig in het artikel opgenomen, maar daarin geplaatst krachtens een speciaal Raadsbesluit. In de Armenwet is bepaald, dat de gemeente recht van verhaal heeft ook op uitwonende familieleden, maar daar mede heeft het betrokken gezin niets te maken. Als de ge meente vorderingen heeft op familieleden in de rechte lijn, kan de gemeente natuurlijk van dat recht gebruik maken volgens art. 2 van de verordening en de Armenwet, maar daarover gaat het hierbij niet. Dat zijn dan vorderingen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 36