102 VRIJDAG 23 JANUARI 1931. belasting gaan verhalen op de arbeiders. In de derde plaats zou die belasting worden een rem op het herstelelke last, dien meu op het oogenblik aan de industrie oplegt, maakt de werkmogelijkheid kleiner, de concurrentie moeilijker en be lemmert daardoor een terugkeer tot betere toestanden. De heer van Eek zegt: wij hebben de middelen. Waar zitten die dan? Hij wijst op de reserve van 500.000.Dit is echter een buitengewoon gering bedrag, vooral in een gemeentehuis houding, waar men kans heeft op bedenkelijke tekorten in de toekomst. De heer van Eek kan niet ontkennen, dat deze begrooting min of meer geflatteerd is ten aanzien van den werkloozensteun en de andere door spreker genoemde posten en dan is een reserve van f 500.000.van buitengewoon weinig beteekenis; die is in 2 of 3 jaar versmolten en dan zou men de groote tekorten geheel voor eigen rekening krijgen. De Rijksregeering zal geen uitkomst bieden; het feit, dat de S. D. A. P. haar instemming heeft betuigd met de nieuwe wet op de financieele verhouding en dat in de Tweede Kamer geen enkel sociaal-democraat daartegen heeft gestemd, wijst er wel op, dat ook bij die partij het goede beginsel van de wet wordt erkend. Dit brengt ook mee, dat een verzoek aan de Regeering om die wet te wijzigen geen effect zou kunnen sorteeren, temeer omdat niet alleen de gemeente Leiden in een crisis zit, maar ook de Rijksregeering. Ook zij staat voor groote moeilijkheden en de kans, dat straks op de Rijks- begrooting groote tekorten voor den dag komen, kan niet worden voorbij gezien. De Regeering zal niet bereid zijn tot het nemen van maatregelen tot verbetering van de financiën der gemeenten, indien minder middelen beschikbaar zijn dan in den goeden tijd, welken men pas achter den rug heeft, het geval is geweest. De gegoeden komen dan aan de beurt. Er wordt gezegd: haal het geld daar, waar het zit. Men kent dat, maar spreker vraagt of dat iets anders is dan een phrase en of het meer te beteekenen heeft dan dat men zegt, dat het kapitalisme de schuld is van alles. Het is de grootste dwaasheid om zoo iets te zeggen, niet omdat de gegoeden moeten worden ge spaard, maar omdat men zichzelf moet sparen. Als men in een tijd, waarin achteruitgang misschien duurzaam voor de deur staat, en de gegoeden zoodanig van hun geld zou ont doen, dat daarmede ook het geld voor den wederopbouw van het zakenleven werd in beslag genomen, dan zouden de arbeiders daarvan niet het minst de dupe worden. Spreker meent hiermede te hebben aangetoond, dat de financieele politiek, welke de heer van Eek en diens partij willen voeren, niet is in het belang van het algemeen, noch ook van de arbeidersklasse. De arbeidersklasse heeft er het grootste belang bij, dat de welvaart wordt bevorderd en dat er middelen zijn om haar zoo noodig te steunen en aan werk te helpen. Spreker aarzelt niet om iemand, die wil mede werken aan of zelfs in de hand wil werken een politiek, waarbij de financieele kracht van de gemeente wordt aan getast en de middelen minder ruim vloeien niet te noemen een vriend, maar een vijand van de arbeiders. Het beleid van de S. D. A. P. is in deze vergadering op een zeer slappe manier verdedigd. Het eigenlijke strijdpunt is geweest de werkloosheid en nu constateert spreker, dat omtrent den steun aan werkloozen in dezen Raad geen prin cipieel meeningsverschil bestaat en allen dien steun nood zakelijk achten. Alleen is een kwestie hoeveel men geven zal en nu spreekt vanzelf, dat, daarbij niet eenzijdig het arbeidersbelang maar ook het gemeentebelang in het geding komt. Daarover moeten alle partijen, ook de S. D. A. P., het eens zijn. Ook de S. D. A. P. kan niet voorbijzien, dat de belangen van de bevolking in haar geheel de zorg van den Raad moeten hebben. Spreker meent hiermede voldoende te hebben bewezen, dat de kwestie van de werkloosheid niet is een kwestie voor den Raad, maar voor de conferentie-tafel. Daarom wil hij bij voorbaat reeds zeggen, dat de heer Eikerbout een voorstel overweegt, dat ten aanzien van de werkloosheid wellicht eenig resultaat zal kunnen hebben. Spreker zal dat voorstel afwachten, maar meent reeds nu te moeten zeggen, dat hij het gaarne zal steunen; men kan niet den toestand maar laten zooals hij is; wanneer door behoorlijk overleg iets voor de werkloozen gedaan kan worden, moet dit ook gebeuren en daarom beveelt spreker bij voorbaat dat voorstel aan. Evenals de verdediging van het beleid der S. D. A.P. slap is geweest, is geen enkele partij in den Raad in staat ge weest sterke critiek op Burgemeester en Wethouders en op de rechtsche Raadsmeerderheid uit te oefenenintegendeel is, ook door de oppositie, herhaaldelijk waardeering uitge sproken voor het werk en de personen; het is alles zoogoed, als het maar zijn kan, afgezien van bezwaren, voortvloeiende uit persoonlijke eischen, die ieder, ook spreker heeft, maar die men ter zijde moet stellen voor het algemeen belang. Wanneer de arbeiders nu werkelijk goed geluisterd hebben, zullen er voor de S. D. A. P. bij de volgende verkiezingen niet veel zetels overblijven. Hoe het echter gaan moge; het staat vast, dat in deze 4-jarige periode de Raadsmeerderheid heeft getoond te willen en te kunnen regeeren en te zorgen, dat de belangen van de gemeente en ook die van haar inwoners volkomen tot hun recht kwamen. De heer Elkerboüt zegt, dat de opmerkingen van den heer van Stralen,betreffende desamen werking tusschen den Leidschen en den Christelijker) Bestuurdersbond hem aanleiding gegeven hebben eens wat zuiverder uit te zoeken, of hetgeen de heer van Stralen naar voren gebracht heeft al of niet juist was. Spreker heeft tegen de desbetreffende personen gezegd, dat zij hem voldoende gegevens moesten verstrekken om een juist oordeel te kunnen geven, ook aan den Raad, waaruit blijkt, dat die opmerkingen van den heer van Stralen niet in allen deele juist waren. De heer van Stralen zeide, pogingen te hebben aangewend tot samenwerking van alle vakcentrales; de heer van Eek verklaarde daarnaast, dat de S. D. A. P. haar voorstellen terug getrokken heeft, omdat dit beter door de gezamenlijke vak centrales dan alleen door S. D. A. P. en L. B. B. tot stand werd gebracht. In de uitnoodiging, d.d. 5 Januari door den L. B. B. aan den Christelijken Besturenbond gericht, leest spreker: »Daar de werkloozenzorg naar onze meening op bepaalde punten dringend herziening behoeft, zouden wij gaarne zien, dat door de gezamenlijke vakcentrales op korten termijn een onderhoud werd aangevraagd met het Gemeentebestuur, ten einde het nemen van die maatregelen te bepleiten, die naar de meening der vakcentralen noodig zijn". Nu is het in de eerste plaats wel eenigermate verwonderlijk dat men, wanneer men samenwerking vraagt, dan niet aller eerst zijn reeds bij den Raad ingediende voorstellen terug neemt en zegt: laten wij geheel nieuwe voorstellen opstellen. De heer van Stralen heeft gezegd, dat van den Christelijken Bestuurdersbond reeds jaren lang was dat gebleken niet veel medewerking was te verwachten, omdat hij gewoon was zich terug te trekken. Spreker heeft vóór zich de aan- teekeningen van de conferentie met den Leidschen Bestuur dersbond, den R. K. Volksbond, het P. A. S., den N. B. B. en den C. B. B. De vertegenwoordiger van het P. A. S. heeft daar gezegd, dat de tijd voor samenwerking, zooals die wordt ge vraagd, te laat is om er nog over te kunnen spreken. De vertegenwoordiger van den Christelijken Bestuurdersbond heeft zich in dezen zin uitgelaten, dat blijkens de uiteen zetting van den voorzitter dezelfde voorstellen als die, welke door den heer van Stralen in den Gemeenteraad waren in gediend, aan de conferentie werden voorgelegd, dat hij gaarne tot samenwerking wilde komen, maar dat dan de zaak in een geheel ander licht diende geplaatst te worden; de voor stellen, welke er op dat oogenblik waren, moesten uit het politiek debat worden gelicht en men moest op de basis van een overeenkomst trachten iets tot stand te brengen. Wat de heer van Stralen zeide wordt in die aanteekeningen als volgt aangegeven: »Van Stralen spreekt en begint met op te merken, dat door den L. B. B. reeds geruimen tijd zelfstandig voor de werk loozen wordt opgetreden. »Als je alleen wat kunt bereiken, werkt men niet samen. Hij zou het echter bejammeren, als door misverstand de samenwerking niet tot stand kon komen en geeft toe, dat voor de andere vakcentrale de moeilijke situatie bestaat, dat er reeds voorstellen zijn. »De laatste jaren is er geen samenwerking geweest met den C. B. B. In 1928 is er een poging gewaagd, het is mede door de houding van den C. B. B. niet gelukt. Hij wijst op 1922, toen er een schitterende samenwerking is tot stand gekomen en ook goed succes heeft afgeworpen. »Nu meent de L. B. B. dat we moeten werken met alle vakcentrales, aangezien de toestand zoo is, dat van Burge meester en Wethouders herhaaldelijk tegenstand is te ver wachten. Hij meent vervolgens, dat meerdere Raadsleden zich wel in gunstigen zin zouden uitlaten over de voorstellen, als ze waren van de gez. vakcentrales. »Onze voorstellen, die reeds gedaan zijn, zijn bekend. Deze zijn in den Bestuursraad, S. D. A. P. en L. B. B. besproken en vastgesteld en door de S. D. Raadsfractie ingediend. »Maar de mogelijkheid is nog open voor andere voorstellen. Hij acht de crisis van dien aard, dat van uitstel geen sprake kan zijn. De mogelijkheid van een strengen winter, als in 1929 acht hij niet uitgesloten. »Als er sprake is van een moeilijke positie, dan is die er zeker wel voor den L. B. B. De andere B. B. hebben een schoone lei. Voor die is het nog mogelijk om voorstellen te doen. Hij acht het geen bezwaar als er andere voorstellen komen. »Hij wil openlijk toegeven, dat de voorstellen van de S. D. A. P. zullen sneuvelen". Nadat nog verschillende andere sprekers het woord hebben gevoerd, spreekt de vertegenwoor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 2