128 VRIJDAG 23 JANUARI 1931. De heer Zitman trekt, na de verklaring van den Wethouder, dat dit voorstel niet strekt tot het beginnen met de uitvoering van werken in eigen beheer, zijn voorstel in. Aangezien het voorstel van den heer Zitman is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Manders wenscht nog iets te zeggen over het havengeld. In de Memorie van Antwoord wordt door Burge meester en Wethouders de indruk gevestigd, dat vindt spreker een beetje vreemd, dat er 54.000.— aan havengeld ontvangen is. De opbrengst van het havengeld is ƒ29.000.en nu had spreker inlichtingen gevraagd omtrent de cijfers, die hij in de vergadering van 13 Januari 1930 genoemd heeft, waar hij aangetoond heeft, dat de inningskosten ƒ13.000.bedragen hebben. Dit wordt echter in de Memorie van Antwoord heel aardig omzeild en de Wethouder geeft daar op bl. 57 een uiteenzetting, hoe het genoemde bedrag van 7000.— opge maakt was. Dat had spreker echter niet gevraagdhij had gevraagd of het door hem genoemde bedrag van 13.000.— juist was. Spreker vindt het jammer en verkeerd, dat men die twee bedragen van ƒ29.000.en ƒ13.000.niet tegen over elkaar heeft gezet. De inningskosten ad 13.440.moeten bovendien eigenlijk 14.240.— bedragen, want spreker had gemeend voor pensioenen en verzekering 8$% te moeten rekenen, doch volgens het antwoord van het College, gegeven op bl. 48 van het algemeen verslag, moet dit 21$% zijn. Dit wijkt wel een beetje nog af van wat de heer Goslinga in de zitting van 24 Februari 1930 gezegdheeft, (bl. 127), n.l. dat dit 26% zou bedragen. Nu zijn de inningskosten nog zuinig geraamd; men zou er nog heel wat meer kosten bij kunnen zetten, die te laag geraamd zijn. De helft van de ontvangsten gaat aan inningskosten weg; dat is toch te erg. De heer Wilbrink vraagt opheffing van de posten aan de Wouterenbrug en aan de Haarlemmervaart, die verlies op leveren. De heer Wilbrink zegt, dat de genoemde post van 7000.— alleen op de Wouterenbrug en de Haarlemmervaart betrek king heeft. De heer Manders zegt, dat er daar meer dan 3$, n.l. 4$, man noodig zijn. In dien post is zeer veel vergeten, b.v. telefoontoestellen, rijwiel, dat ook noodig is, administratie. Yeel beter dan opheffing van die 2 posten aan de Wouteren brug en de Haarlemmervaart, wat zeker tot ontduiking aan leiding zou geven en waardoor de geheele verordening toch niet meer gehandhaafd wordt, dit zal zeer moeilijk gaan, wanneer daar geen toezicht meer is is het, de geheele verordening op het havengeld af te schaffen, vooral omdat men daarmede vele kleine schippertjes zou tegemoetkomen. Reeds lang is in vele plaatsen verlaging der haventarieven aan de orde, in Rotterdam, Delft, Amsterdam, Katwijk; overal beijvert men zich de haventarieven zoo laag mogelijk te doen zijn of ze geheel af te schaffen. Spreker verzoekt nog eens ernstig na te gaan of het niet gewenscht is, ook hier dat havengeld af te schaffen. De heer Reimeringer zegt, dat de heer Manders heeft be toogd, dat de kosten ƒ13.440.— zouden bedragen, maar bij een nauwkeurige berekening komt de heer Mennes tot de cijfers, welke hij heeft verstrekt. De heer Manders sprak van vier brugwachters, die het hoogste loon (ƒ35.—) ontvingen. Er zijn echter drie brugwachters noodig plus één brugwachter, die ook elders dienst doet, dus eigenlijk 3$ brugwachter. Het is niet billijk het loon van een brugwachter eerste klasse te nemen. Spreker neemt dan ook het gemiddelde loon. Ter wijl de heer Manders 7300.— berekent, trekt de heer Mennes ƒ6790.— uit. De heer Manders trekt voor een los werkman 840.— uit, doch de heer Mennes zegt, dat deze losse werkman er niet is De heer Manders zegt, dat hij slechts een halven lossen werkman heeft uitgetrokken. De heer Reimeringer zegt, dat ook die halve losse werk man er niet is. De heer Manders beweert, dat hij er wel is, n.l. voor ver vanging. De heer Reimeringeb zegt, dat de heer Mennes voor het onderhoud van de wachthuisjes en de verwarming niet 520.— maar ƒ200.uittrekt. De heer Manders trekt voor een haven rechercheur 2.080.uit. De heer Mennes zegt echter dat een havenrechercheur niet noodig is. Voor de kleeding van het personeel trekt de heer Manders 400.uit; de heer Mennes noemt het bedrag van 270.Voor de telefoontoe stellen trekt de heer Mennes f 42.meer, n.l. 182.uit. De heer Manders trekt voor een rijwiel ƒ50.uit. Er is echter geen sprake van een rijwiel. Voor de watervoorziening trekt de heer Manders 50.uit, de heer Mennes echter 10.Voor de administratiekosten (alleen drukloon voor abonnementskaarten en havengeld kwitanties) trekt de heer Manders 1000.de heer Mennes 80.— uit. De heer Manders zegt, dat hij niet over deze cijfers beschikt. De heer Reimeringer merkt op, dat de heer Manders deze cijfers het vorige jaar heeft opgegeven. De heer Manders zegt, dat hij de cijfers van den heer Mennes niet heeft. De heer Reimeringer merkt op, dat deze cijfers gedrukt zijn. De heer Manders zegt, dat de Wethouder thans andere cijfers noemt. De heer Reimeringer wil dit even toelichten. In den staat heeft de heer Mennes voor de kosten in totaal ƒ7000.uit getrokken. Later heeft hij gezegd, dat de kosten ƒ218.hooger waren, aangezien er eenige posten bijkwamen. Spreker heeft toen den heer Mennes gevraagd een verklaring te geven van het verschil tusschen de door hem geraamde kosten en de raming van den heer Manders. De Voorzitter meent te mogen veronderstellen, dat de heer Manders genoegen zal nemen met de verklaring van Burge meester en Wethouders, dat zij bereid zijn de zaak te over wegen; indien de heer Manders zelf niet tevreden gesteld is, kan hij eventueel voorstellen indienen. Volgnummer 325 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De volgnrs. 326 tot en met 349, volgnr. 350, verhoogd met ƒ1.167.in verband met de aanschaffing van een vrachtauto, en de volgnrs. 351 tot en met 354 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 355, luidende: Onderhoud en administratie van bezittingen niet voor den ■publieken dienst gebruikt of van werken en inrichtingengeheel of voor een groot gedeelte buiten de gemeente gelegen ƒ52.314.—.". De heer Kooistra heeft in het antwoord van Burgemeester en Wethouders gelezen, dat zij van meening zijn, dat het gebouw voor daklooze gezinnen niet meer voor het doel ge schikt te maken is en althans maatregelen zullen treffen om die gezinnen elders onder te brengen. Nu is er evenwel toch weer een post uitgetrokken voor verbetering. Spreker is over deze zaak niet geheel gerust; Burgemeester en Wethouders verwijzen n.l. in de memorie van antwoord naar bl. 46 van de memorie van antwoord van de vorige begrooting, waar zij zeggen: dat dit onderdak zeer primitief moet zijn spreekt van zelf. Spreker meent dat juist die menschen zeer groote behoefte hebben aan een goede huisvesting. De heer Goslinga zegt, dat die menschen uit hun huis gezet zijn wegens het laten vervuilen enz. De heer Kooistra zal op de oorzaken van die uitzetting niet dieper ingaan. Deze menschen zijn, spreker wil hen niet a-sociaal noemen, niet het beste deel der maatschappij. Zij moeten echter uit hun verval, uit het maatschappelijk milieu, waarin zij op het oogenblik verkeeren, opgeheven worden. In andere plaatsen wordt op dit gebied zeer veel gedaan. Volgens den heer Goslinga zijn die menschen overal uitgezet; dit geeft spreker juist aanleiding voor hen te pleiten, om hen niet in dat verval te laten; zij moeten niet in dat milieu blijven; men moet trachten betere menschen van hen te maken, met beter gezicht op het menschelijk leven, met betere gevoelens, met meer liefde moet men over deze menschen denken om er iets voor te doen en voor gevoelen om die laaggeplaatste menschen in het maatschappelijk leven op te heffen. Men moet eens nagaan hoe dat in Amsterdam geregeld is, hoewel dat sprekers bewondering niet heeft, want daar is het ook niet zooals spreker het gaarne zou willen. In Amsterdam worden de menschen ook niet behandeld, zooals spreker het graag ter opheffing van die menschen zag gedaan. Ook in Den Haag geschiedt het niet, maar daar heeft men een instelling, n.l. van de contrólewoningen, waaraan met liefde wordt gewerkt. Spreker is het niet in den vollen omvang eens met wat daar gebeurt. De directeur, de heer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 28