VRIJDAG 28 JANUARI 1931. 127 geen verkwikkenden slaap heeft gehad, is men niet uitgerust en veel vermoeider dan na een verkwikkenden slaap. Spreker stelt dus voor deze zaak terug te zenden naar de Commissie voor den Markt- en Havendienst; dan heeft men een over zicht van wat daar gesproken wordt. De heer Reimeringer zegt, dat dit niet behoort bij de Com missie voor den Markt- en Havendienst. Het komt vanzelf in bespreking bij de salariscommissie. De Voorzitter zegt, dat de herziening van de dienstregle menten bij de Commissie van Overleg in bespreking komt. De heer Koole: Zendt het dan naar die Commissie. De Voorzitter: Daar komt het ook. De heer Wilbrink zegt, dat deze zaak niet in de commissie om prae-advies is geweest. Ze is in de commissie terloops ter sprake gekomen, toen de heer de Meij nog lid van de commissie was. De voorzitter en een ander lid van de commissie waren tegen de nieuwe regeling. Indien de zaak om prae- advies bij de commissie was geweest, zou zij dus afwijzend hebben geadviseerd. De zaak van de nieuwe dienstregeling is eerst een onder werp van langdurigen strijd geweest in de organisatie, vóór men de leden er voor gewonnen had. Ondanks het feit, dat de organisatie zich voor deze zaak heeft gespannen, zijn 14 van de 36 brugwachters er nog tegen. Zij zijn dat op ver schillende gronden. Hoofden van kinderrijke gezinnen hebben bezwaar tegen nachtdienst gedurende de geheele week, omdat in die week geen sprake kan zijn van een behoorlijke rust. Oudere brugwachters met een diensttijd van 25 en meer jaren, hebben er bezwaar tegen, omdat zij dan een geheele week gedurende den nacht van huis zouden moeten zijn. Er zou iets voor te zeggen zijn, een nieuwe dienstregeling, waarvoor de gemeente zich een belangrijke uitgave moet getroosten, in te voeren, wanneer zij alle dienstdoende brug wachters of beambten zou bevredigen, maar wanneer dit laatste niet het geval is, dient de Raad een voorzichtige houding aan te nemen tegenover een wensch van de orga nisatie of leden van die organisatie. Voor de posten aan de Wouterenbrug en aan de Haarlem mertrekvaart kan men met drie brugwachters niet volstaan, maar heeft men vier man noodig, aangezien aan de Wouteren brug 24 en aan de Haarlemmertrekveart 14 uur dienst per dag wordt gedaan. Het komt spreker echter voor, dat het beter is deze posten niet te handhaven en een havenrechercheur aan te stellen, die belast is met de algemeene contróle over de schepen. De bedragen, welke aan de Wouterenbrug worden ont vangen, zullen voor een zeer groot gedeelte ook binnenkomen aan de Haagwegbrug, waar ook een post is. Slechts een zeer klein aantal schepen zal van de Haarlemmertrekvaart de Nuchtere sluis binnenvaren. Alle schepen, welke in de stad komen door het Rijn-Schiekanaal worden opgevangen aan de Haagweg brug. Het kordon om de stad zou daarmede zijn gesloten. De mogelijkheid blijft bestaan, dat men door de binnen vaarten met kleine schuitjes de stad binnen komt, zonder dat men havengeld betaalt. Aangezien men het grootste gedeelte van de vaartuigen van de Haarlemmertrekvaart ook aan de Marepoort kan op vangen, acht spreker de groote uitgaven tegenover de in komsten niet gerechtvaardigd. Spreker weet wel, dat de Directeur in zijn advies aan Burgemeester en Wethouders heeft gezegd: wij hebben geen- contróle op die Stinksloot. Door die sloot gaan misschien 10 schuitjes per dag, die 2.havengeld opbrengen, waarvoor men daar dan 1£ man moet neerzetten, die 9.per dag kosten. Dat is geen verstandige financieele politiek en spreker verzoekt Burgemeester en Wethouders om die gedachte in overweging te geven aan de Commissie voor den Markt- en Havendienst, zoodat zij daar behoorlijk kan worden besproken en Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van de resultaten daarvan aan den Raad een voorstel kunnen doen. De heer Reimeringer kan zich daarmede volkomen ver eenigen. De heer Schüller meent, dat de Wethouder in de oor spronkelijke zaken een verkeerd element gebracht heeft. Het gaat hier niet over de vraag, of een door de organisaties voor gestelde dienstregeling in het leven moet worden geroepen, maar het cardinale punt is, dat de arbeiders werkzaamheden verrichten in strijd met de verordening. Met de dienst regeling heeft men niets te maken; het is best mogelijk, dat die niet goed en niet uitvoerbaar is, maar het criterium is: werken die arbeiders in strijd met de verordening en dat is aan de hand van de tegenwoordige dientregeling onomstootelijk vastgesteld; dat heeft de Wethouder niet ontzenuwd. De heer Reimeringer heeft ook gezegd, dat de verordening soms met 1 uur per dag overtreden wordt. Spreker zal toch niet ontkennen wat met de feiten vaststaat! De heer Schüller zegt, dat het niet over 1 uur gaat, maar over talrijke uren. Nu zegt men: dat behoort in het geor ganiseerd overleg, maar laat men dien langen weg nu niet gaan. Spreker verzoekt het College deze zaak in overleg met den Directeur en de organisaties eens te willen bespreken, dus niet die dienstregeling, maar dit vraagstuk, en dus niet in het georganiseerd overleg; dat heeft met deze zaak niets te maken. De Voorzitter zegt, dat kan worden toegegeven, dat de dienstregeling niet geheel overeenstemt met de daarvoor geldende verordening. Er is evenwel geen bezwaar tegen, zooals ook de heer Reimeringer zegt, om ter zake overleg te doen plegen tusschen de betrokkenen, den Directeur en den Wethouder. Hetgeen de heer Wilbrink opgemerkt heeft, zal verder in de commissie behandeld worden. Volgnr. 322 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 323 en 324 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 325, luidende: »Kosten van havens, vaarten, kaaimuren, sluizen en andere waterwerkenf 24.320.—". De heer Zitman stelt, voor de punten 5, 6 en 7 van dit volgnr. n.l. de gelden voor ijzeren damplanken en een centrifugaalpomp, te schrappen, omdat spreker de aanschaf fing van dit gereedschap beschouwt als een eerste stap om tot eigen beheer te komen. Dit voorstel wordt voldoende ondersteund, en maakt der halve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Wilbrink vraagt, wat nu eigenlijk de be doeling van de door den heer Zitman genoemde posten is. Spreker kan er niet anders in zien dan een voorstel, dat er toe zal leiden het stelsel van eigen beheer, zooals dat door den heer Schüller wordt voorgestaan, uit te breiden. De aanschaffing van ijzeren damplanken kan tot gevolg hebben, dat men zegt: wij moeten ook materiaal hebben om ze in te heien, eerst een heel klein heistellinkje en dan een heikar met het noodige personeel, waar men in het algemeen geen geregeld gebruik van zal kunnen maken. Dit zal dus zeker op den duur duurder uitkomen dan wanneer men het door een aan nemer laat doen. Spreker zal de toelichting van den Wethouder afwachten alvorens zijn stem te bepalen. De heer Manders merkt naar aanleiding van het betoog van den heer Wilbrink op, dat in deze geen vrees behoeft te bestaan voor het scheppen van een eigen-beheersysteem. Wanneer de Raad zich niet zou vereenigen met het voorstel tot aanschaffing van den ijzeren damwand, zou daardoor een groot nadeel aan de gemeente berokkend worden. De com missie van fabricage heeft deze zaak met alle aandacht be zien. Bovendien heeft men in Leiden op dit punt eenige ervaring. Vroeger is reeds de kademuur, waarvoor de dam wand zal dienen, onderzocht. Wanneer men een aannemer het werk opdraagt, die zelf zijn damwand medebrengt, moet de gemeente voor den damwand en de verdere hulpmiddelen, welke noodig zijn, een hooge huur betalen, als het onder zoek wat ongunstig uitvalt en de damwand eenigen tijd moet blijven staan. Indien de gemeente den ijzeren damwand aan schaft, kan zij het onderzoek rustig uitvoeren en het werk niet alleen rustig aanbesteden, maar het ook laten uitvoeren, zooals zij het graag wil. De gemeente zal op dezen damwand zeer weinig behoeven af te schrijven. Spreker meent dan ook, dat het alleszins aanbeveling verdient den damwand aan te schaffen. De heer Splinter zegt, de woorden van den heer Manders volkomen te kunnen onderschrijven. Hij behoeft er verder dus niet op in te gaan. De heer Wilbrink behoeft geen vrees te koesteren, dat hier mede een stap wordt gedaan naar het eigen-beheer-systeem. Burgemeester en Wethouders hebben dit voorstel alleen gedaan, omdat zij van de aanschaffing een belangrijk voordeel voor de gemeente verwachten. De heer Wilbrink zegt, dat hij na het betoog van den heer Manders en de nadere toelichting van den Wethouder, geen behoefte gevoelt aan het voorstel van den heer Zitman zijn stem te geven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 27