122 VRIJDAG 23 JANUARI 1931. Wilbrink, van Rosmalen, Parmentier, Wilmer, van Es, Donders, Huurman, Bergers, Coster, Eikerbout, van Tol, Meijnen, Tepe, Reimeringer, Splinter, Goslinga, Bosman en Romijn. Vóór stemmen: de heeren Verweij, Groeneveld, van Eek, Schüller, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Vallentgoed, van Stralen, Kooistra, de Waal, en Koole. (De heer Manders had tijdens deze stemming de vergadering tijdelijk verlaten.) Het voorstel van den heer Schüller, luidende: »De Raad besluit, dat door een onpartijdige Commissie een onderzoek zal worden ingesteld, in hoeverre het juist is, dat de gronden gelegen in Zuiderzicht en verkocht bij Raads besluit van 1 October 1928 aan de N. V. Leidsche Exploitatie Maatschappij van Onroerende Goederen voor een mindere waarde zouden zijn verkocht als de gemeente krachtens aan koopprijs en bijschrijving van renten en andere lasten in rekening had behoeven te brengen.", wordt verworpen met 21 tegen 10 stemmen. Tegen stemmen de heeren Zitman, van der Reijden, de Reede, Wilbrink, van Rosmalen, Parmentier, Wilmer, van Es, Huur man, Bergers, Coster, Manders, Eikerbout, van Tol, Meijnen, Tepe, Reimeringer, Splinter, Goslinga, Bosman en Romijn. Vóór stemmen: de heeren Verweij, Groeneveld, van Eek, Schüller, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Vallentgoed, van Stralen, Kooistra, de Waal en Koole. (De heer Donders had gedurende deze stemming de ver gadering tijdelijk verlaten). De heer Schüller vraagt, hoe de heer Donders gestemd heeft. De Voorzitter zegt, dat de heer Donders bij deze stemming afwezig was. De heer Schüller zegt, dat de heer Donders in de zaal aanwezig was. De Voorzitter heeft den naam van den heer Donders op geroepen, doch geen antwoord gekregenspreker weet niet, waar de heer Donders was. Spreker stelt thans aan de orde de stemming over het voorstel van den heer Eikerbout. De heer Wilmer vraagt of het voorstel van Burgemeester en Wethouders eigenlijk het voorstel Goslinga, maar Burge meester en Wethouders zijn het er mee eens niet voorgaat. Spreker kan zich niet vereenigen met het voorstel van den heer Eikerbout, omdat hij meegaat met het voorstel van Burge meester en Wethouders. De heer van Stralen zegt, dat de sociaal-democraten, nadat al hun voorstellen, die beoogden dadelijke voorziening in de behoefte aan meer ondersteuning, door den Raad verworpen zijn, met het voorstel-Elkerbout zullen meegaan, hoewel huns inziens de werkloosheid een publieke zaak is, welke niet alleen behoort te worden besproken in onderlinge colleges, maar ook wel degelijk in het openbaar, in den Raad. Al hebben zij dus eenige principieele bedenking tegen dit voorstel, omdat daaruit kan voortvloeien, dat althans iets gedaan wordt in het belang der werkloozen, zullen zij er hun stem aan geven. De heer Bergers verkrijgt het woord tot het afleggen eener korte verklaring en zegt, dat hij in verband met de mede- deeling van den Wethouder, dat de werkwijze van het voor stel-Elkerbout vertraging veroorzaakt en degenen, die er bij betrokken zijn meer gebaat zijn met het voorstel van den Wethouder, zijn stem aan het laatstgenoemde voorstel zal geven. Het voorstel van den heer Eikerbout, luidende: »De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit, ten spoedigste een commissie uit den Raad te benoemen, die in overleg met de plaatselijke vakcentrales onderzoekt, op welke wijze de thans heerschende werkloosheid ten bate van de werk loozen practisch en finantieel kan worden bestreden" wordt verworpen met 19 tegen 13 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Zitman, van der Reijden, de Reede, Wilbrink, Parmentier, Wilmer, van Es, Donders, Huurman, Bergers, Coster, Manders, Meijnen, Tepe, Reime ringer, Splinter, Goslinga, Bosman en Romijn. Vóór stemmen: de heeren van Rosmalen, Verweij, Groene veld, van Eek, Schüller, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Vallentgoed, van Stralen, Eikerbout, Kooistra, de Waal, van Tol en Koole. De heer van Stralen zou gaarne het laatste gedeelte van het voorstel van den Wethouder aldus geredigeerd willen zien, dat het College zelf de vakcentrales dadelijk uitnoodigt tot bespreking van deze aangelegenheid en niet wacht tot eventueel een vakcentrale schriftelijk een conferentie heeft aangevraagd of een voorstel ingediend. Het beste is, dat het College zelf in deze het initiatief neemt de vakcentrales ge zamenlijk ter conferentie uit te noodigen en in die conferentie tracht tot een oplossing te komen. De Voorzitter zegt, dat het duidelijk genoeg is, dat het College in dezen het initiatief genomen heeft. Door de indiening van dit voorstel heeft de Wethouder verklaard, dat het College bereid is met de vakcentrales overleg te plegen. De heer van Stralen zegt, dat alleen wanneer Burgemeester en Wethouders zelf de vakcentrales uitnoodigen de mogelijk heid bestaat, dat een eenstemmig voorstel zal worden gedaan na een confeientie met de vakcentrales. Spreker vreest, dat anders, vooral door de verscherpte ver houdingen der laatste dagen, enkele vakcentrales voorstellen indienen en de conferentie aanvaarden zullen, terwijl het dan niet de gezamenlijke vakcentrales zijn. Gezien datgene, wat reeds is geschied, acht spreker het dus het beste, dat Burge meester en Wethouders zelf de vakcentrales uitnoodigen, aan gezien anders de eene vakcentrale op de andere wacht. Wie moet anders het initiatief nemen? De heer Wilmer begrijpt niet, waarom de heer van Stralen critiek op het voorstel van Burgemeester en Wethouders uitoefent. Het is logisch, dat het onderhoud wordt aangevraagd door de vakcentrales, die wenschen of voorstellen willen kenbaar maken. Ook Burgemeester en Wethouders zouden de vak centrales kunnen samenroepen, maar dan is natuurlijk dezer vraag: waarom hebt U ons geroepen, hebt ge ons voorstellen te doen of wenschen kenbaar te maken De aanvragen om een onderhoud moeten gedaan worden door degenen, die wenschen hebben. De vakcentrales kunnen gezamenlijk of elk voor zich een verzoek bij Burgemeester en Wethouders indienen. Spreker ondersteunt van harte het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Groeneveld is wel bereid aan dit voorstel zijn stem te geven, maar meent, dat wanneer één voorstel eigenlijk een onbeschreven blad papier is, het dit voorstel is. Volgens dit voorstel zouden de vakcentrales in de ge legenheid gesteld worden zich schriftelijk tot het College van Burgemeester en Wethouders te wenden. Dat recht hebben zij echter, ook zonder dat de Raad daartoe thans besluit, aangezien het recht van petitie bij de Grondwet is ge waarborgd. Verder zegt het voorstel, dat de vakcentrales in de gelegen heid gesteld worden haar wenschen mondeling kenbaar te maken. Wanneer de vakcentrales dat vragen, zal de Wethouder toch niet zoo onbeleefd zijn om hen niet te woord te staan, ook buiten dit voorstel om. Dit voorstel is dus een wit blaadje papier. Het voorstel van den heer Goslinga, luidende: »De Raad, overwegende dat de crisiswerkloosheid voort durende bestrijding behoeft, zoowel met middelen tot beper king (werkverruiming, werkverschaffing) als met middelen tot. verzachting der gevolgen, besluit het College van Burgemeester en Wethouders uit te noodigen den gezamenlijken vakcentrales gelegenheid te bieden alle voorstellen, die naar hunne meening dienstbaar kunnen zijn aan het hierboven gestelde doel, door schriftelijk en mondeling overleg aan het College kenbaar te maken", wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Aan de orde zijn thans de UITGAVEN van den gewonen dienst van de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1931. De Voorzitter veronderstelt de bij de memorie van antwoord in de begrooting aangebrachte wijzigingen bekend; de posten, voorzoover gewijzigd, komen dus in den gewijzigden vorm in behandeling. De volgnrs. 181 en 182 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 183, luidende: y>Jaarwedde van den Burgemeesterf i^.OOO.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 22