VRIJDAG 23 JANUARI 1931. 117 Commissie van Fabricage door den Directeur als spoedvoorstel was ingediend. Spreker meent, dat de heer Schüller hem hierin vanmiddag onbehoorlijk heelt gehandeld. De heer Van Eck vraagt het woord voor een persoonlijk feil, hierin bestaande, dat de heer Parmentier spreker aan sprakelijk stelt voor de relletjes, die den laatsten tijd hier hebben plaats gehad, die door sprekers woorden in de hand gewerkt zouden zijn. Dat trekt spreker zich persoonlijk aan. De Voorzitter weet niet, of de heer Parmentier den beer Van Eck daarvan beschuldigd heeft. De heer Van Eck. zegt, dat de heer Parmentier hem zeer duidelijk daarvan beschuldigd heeft. Den vorigen keer heeft de heer Parmentier in onbestemde woorden spreker beschuldigd opruiende taal te spreken, maar nu is hij duidelijker geweest en heeft hij gezegd, dat sprekers optreden, speciaal als leider van die vergadering, mede oorzaak is geweest, dat hier dezer dagen gewelddaden zijn gebeurd en gevechten met de politie hebben plaats gehad. Dat acht spreker een buitengewone beleediging; dit is in strijd met het geheele optreden van de S.D.A.P. in Leiden; wanneer daarop critiek wordt uitgeoefend, is spreker in de eerste plaats daarvoor aansprakelijk. De heer Parmentier bracht dit in verband met hetgeen spreker op die vergadering in de Gehoorzaal heeft gezegd. Spreker heeft daar niet anders gezegd dan wat hij herhaaldelijk hier heeft gezegd, n.l. dat z. i. Burgemeester en Wethouders niet vol doende hebben gedaan om de werkloosheid te bestrijden en dat zij niet voornemens waren bij de behandeling der begrooting voorstellen te steunen of te doen, waardoor de slachtoffers der werkloosheid voldoende zouden zijn geholpen. Volgens den heer Parmentier zou spreker deze critiek op Burgemeester en Wethouders in een vergadering van werkloozen in de Gehoor zaal niet mogen uitspreken; de heer Parmentier noemde dat opruiende taal en heeft zelfs gezegd, dat spreker aansprakelijk is voor de betreurenswaardige feiten, die hebben plaats gehad. De heer Parmentier kan dat niet bewijzen; dat is ook niet te bewijzen, want het is niet waar. Ieder, die die optochten gezien heeft, ook al stonden zij niet aan sprekers zijde, hebben spreker en de zijnen hulde gebracht voor de groote ordelijkheid en rust daarbij. Wanneer tijdens de Raadsvergaderingen rumoer en gevechten hebben plaats gehad, dan is dat niet gebeurd door sprekers volgelingen; die zijn daarvoor niet aansprakelijk. Het is de vraag, of zij onder sprekers gehoor zijn geweest in de Gehoorzaal, maar in elk geval kunnen de daar gesproken woorden nooit iemand hebben opgewekt om zich tegen de politie gewelddadig te verzetten. Het is niet alleen sprekers meening, maar die van zijn geheele partij, dat men met politierelletjes de zaak absoluut niet dient; daarin ziet zij geen heil. De sociaal-democraten staan misschien iets anders tegenover hen, die dan toch, tegen den wensch en de bevelen der overheid in, op straat optreden en demonstreerenzij kunnen zich misschien wat beter in de mentaliteit van die menschen verdiepen, maar er is nooit hunnerzijds een aan sporing tot die menschen gericht om dat toch te doen; in tegendeel, zij hebben altijd gezegd: rustig, kalm, waardig. Wanneer desniettegenstaande sommigen, op wie de sociaal democraten geen invloed hebben en voor wie zij niet aan sprakelijk zijn, daartoe toch overgaan, dan acht spreker het in hooge mate onbillijk en onbehoorlijk van den heer Parmen tier, om de S.D.A.P. daarvoor aansprakelijk te stellen. Het zou dus niet meer geoorloofd zijn in het publiek critiek uit te oefenen op het werk van Burgemeester en Wethouders; men zou er zich toe moeten bepalen dit alleen in de Raad zaal te doen. Dat is in hooge mate onbehoorlijk en de heer Parmentier verbindt dit aan een persoonlijk optreden van spreker. De Voorzitter zegt, dat hij bemerkt, dat men op de pu blieke tribune opmerkingen maakt. Indien zich dit herhaalt, zal spreker dengenen, die dit doen, moeten verzoeken de publieke tribune te verlaten. De heer van Eck zegt, dat de heer Parmentier zelf moet weten, hoe hij over spreker denkt. Spreker heeft echter aan de uitingen van bewondering niets, wanneer de heer Par mentier hem aan den anderen kant verdenkt van iets, dat in hooge mate onbehoorlijk is. Want spreker vindt het onbe hoorlijk menschen, die in zulke moeilijke omstandigheden en in ellende verkeeren, op te zetten tot daden, waarvan niets anders dan ellende voor henzelf en anderen kan voortvloeien. Spreker tart den heer Parmentier uit het optreden van spreker of van de afdeeling Leiden van de S. D. A. P. iets aan te voeren, waardoor hij recht heeft dat te veronder stellen. Als hij dat niet kan, mag hij niet zeggen: ik weet niet, wie die menschen zijn, en mag hij ook niet de Sociaal- Democraten beschuldigen. De heer Parmentier vraagt, of hij dat dan gedaan heeft. De heer van Eck merkt op, dat de heer Parmentier toch gezegd heeft, dat als gevolg van sprekers woorden voor de Raadzaal onregelmatigheden hebben plaats gehad en de politie de menschen heeft moeten opjagen. Die menschen waren echter geen leden van de S. D. A. P. of de moderne vakbonden. Spreker vindt het in hooge mate onbehoorlijk de S. D. A. P. voor het gebeurde aansprakelijk te stellen. Indien de heer Parmentier het optreden van de S. D. A. P. en van spreker persoonlijk kent, kan hij weten, dat zij nooit in die richting stuwen, omdat zij ervan overtuigd zijn, dat dit tot niets anders kan voeren dan tot het veroorzaken van ellende en slachtoffers. Spreker blijft aandringen op het intrekken van die buiten gewoon felle en buitengewoon onbehoorlijke beschuldiging, waarmee de heer Parmentier spreker in diens karakter heeft aangetast. Want volgens de heer Parmentier zou spreker in deze vergadering de zachtmoedige zijn, die vriendelijk en welwillend tegenover anderen doet, maar wiens woorden aan den anderen kant anderen zouden opwekken tot het ver richten van daden van geweld. Die twee houdingen zijn volkomen in strijd met elkaar en wanneer spreker dat deed, zou het buitengewoon gemeen zijn. Spreker wenscht met kracht er op aan te dringen, dat de heer Parmentier, in welke bewoordingen het ook geschiedt, deze beschuldiging, die hij niet kan waar maken, intrekt. De Voorzitter gelooft, dat hier eerder sprake is van een onaangenaam misverstand dan van een beschuldiging, want spreker gelooft niet, dat de heer Parmentier werkelijk een beschuldiging heeft geuit. Men moet de twee uitdrukkingen »naar aanleiding van" en »op aanstichting van" niet met elkaar verwarren. Wat de heer Parmentier heeft gezegd, beteekent, dat naar aanleiding van de demonstratie, welke door de S. D. A. P. is georganiseerd, moeilijkheden op straat hebben plaats gehad. Hij heeft niet gezegd, dat zij daardoor veroorzaakt zijn. Spreker stelt er prijs op te verklaren, dat bij de ver schillende optochten en demonstratiën, welke door de S. D. A. P. zijn georganiseerd, niet in het minst sprake is geweest van wanordelijkheden en dat door degenen, die geroepen zijn hier de orde te handhaven, nooit de vrees is gekoesterd, dat er bij dergelijke gelegenheden iets wanordelijks zou plaats hebben, maar integendeel de overtuiging bestaat, dat de S. D. A. P. in ieder geval daartegen waakt. Het valt echter niet te loochenen, dat de bedoelde kwajon gensstreken op straat hebben plaats gehad. Spreker meent in den Raad te kunnen verzekeren, dat die streken niet zijn uitgehaald op aanstichting van de S. D. A. P. Dat is trouwens wel aan den Raad bekend. Aan den anderen kant gelooft spreker niet, dat het de bedoeling van den heer Parmentier was, die zich wat anders uitdrukt dan anderen, tot den heer van Eck te zeggen: U bent de schuld ervan geweest, dat de relletjes hebben plaats gehad. Hij heeft willen zeggen: wat de heer van Eck daar heeft gezegd is aanleiding geworden tot enz. Spreker vraagt thans den heer Parmentier, of dit de juiste uitlegging is van zijn woorden, althans van zijn bedoeling. De heer Parmentier zegt, dat het precies zoo is. Spreker vindt het uitstekend, dat de Voorzitter het gebeurde kwajongens streken noemt, maar die hangen dan toch samen met der gelijke optochten. De Voorzitter zegt, dat ze naar aanleiding van die optochten zijn geschied. De heer Parmentier merkt op, dat ze niet zouden zijn geschied, indien de optochten niet waren gehouden, niet alleen de optochten van de S. D. A. P. Naar aanleiding van een andere optocht is precies hetzelfde geschied. De heer van Eck zegt, dat men hier klaren wijn moet schenken. Spreker verlangt van den heer Parmentier te weten, of hij spreker aansprakelijk stelt, zij het in geringe mate, voor de gewelddadigheden op straat, geheel of ten deele. De heer Parmentier: Niet in den zin van art. 131 Wet boek van Strafrecht. De heer van Eck zegt, dat de heer Parmentier spreker, die dan toch zoo zachtmoedig is, aansprakelijk stelt, door zijn woorden en door zijn optreden, als oorzaak van de geweld dadigheden, die hebben plaats gehad. De heer Parmentier zegt, dat men in denzelfden zin kan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 17