YRIJDAG 23 JANUARI 1931. 111 Wat betreft het parkeeren van auto's heeft de Voorzitter gezegd, dat er hier geen parkeerverbod is. Hij voegde er aan toe, dat er geen parkeerterreinen zijn. In andere plaatsen heeft men ze wel en Leiden wijkt toch, wat den bouw betreft, niet zooveel van andere steden af. Er zijn er hier ook wel aan te wijzen. Overal heeft men smalle en breede straten. Te Leiden zijn heel wat plaats3n, waar men auto's zonder bezwaar kan neerzetten, maar als er geen parkeerverbod is, plaatst men de auto's daar, waar ze het best en het ge makkelijkst staan voor de gebruikers, doch niet voor het algemeen belang. Op de meest ongeschikte plaatsen worden zij neergezet. De Voorzitter zeide tot spreker: ik zou wel eens willen zien, dat gij een regeling maaktet. Als men het langer dan een half uur laten staan van een auto op den openbaren weg strafbaar stelde, zou het opbergen van auto's op den open baren weg wel een einde nemen. Spreker blijft er bij, dat op het kruispunt Korevaarstraat, Steenschuur, Hoogewoerd, Gangetje en Breestraat een ver keersagent noodig is. Het debat heeft er toe geleid, dat spreker over enkele andere punten dan die, welke hij in eerste instantie heeft besproken, een en ander moet zeggen, omdat zijn partijgenooten, die dat eigenlijk moesten doen, niet meer aan het woord komen. In de eerste plaats de samenwerking van de vakcentrales in zake de werkloosheid. Volgens den heer Wilbrink was de Leidsche Bestuurders- bond met zijn uitnoodiging aan de andere centrales te laat; spreker wil daarover niet twisten, maar waarom is dan het initiatief niet van die andere centrales uitgegaan? Wanneer de L.B.B. te laat was, waren de andere centrales stellig nog later; men kan dus moeilijk den L.B.B. verwijten, dat hij niet eerder tot samenwerking is gekomen, waar de andere centrales dit ook niet hebben gedaan. De heer Eikerbout, die dit in bescherming heeft genomen, is zelf ook te laat geweest, door een voorstel pas bij de replieken in te dienen, zonder eenige aanleiding daartoe in het debat, hetgeen toch zeker geen gewoonte is. Het lijkt er op alsof de heer Eikerbout eerst eens wilde afwachten hoe de houding van den Raad zou zijn tegenover de voorstellen van de S.D.A.P. en nu blijkt, dat die geen kans hebben, zelf een voorstel heeft ingediend, dat nu wel zal worden aangenomen. Naar buiten kan het natuurlijk wel een heel goeden indruk maken, dat de voor stellen van de S.D.A.P. tot niets leiden en dat die van de rechterzijde wel eenig resultaat hebben; dat is alles afge sproken en allang voor elkaar! Ten aanzien van de quaestie aanneming of eigen beheer heeft spreker reeds vroeger gezegd dat, als aanneming duur der is dan eigen beheer, dit gewoonlijk in de arbeidsvoor waarden zit; de heer Wilbrink heeft de juistheid daarvan aangetoond met het volgende voorbeeld: straten maken in eigen beheer is duurder, omdat de gemeente de straatmakers in dienst moet houden en betalen, cok al is er b.v. in den winter geen werk voor hen; een particulier doet dit echter niet; die houdt zijn straatmakers zoolang hij werk heeft en als het des winters vriest, betaalt hij ze ook niet. Maar de heer Wilbrink vergat, dat ze dan niet alleen naar huis ge stuurd worden, maar ook riaar Maatschappelijk Hulpbetoon en dat zij dan van de gemeente wel geen loon, maar toch uitkeering krijgen. Eerlijkheidshalve moet men dus bij de aannemingssom ook tellen de uitkeeringen aan de werklooze particuliere straatmakers, want die moet de gemeente betalen, terwijl de aannemer ze behoorde te betalen. Zoodra ze niet meer voor hem kunnen verdienen, is de gemeente goed ge noeg om hen te onderhouden, maar zoolang er aan te ver dienen is mogen zij in dienst blijven. Het zit de rechterzijde, die de bestaande kapitalistische orde verdedigt, toch maar erg dwars, dat men in een crisis leeft, die de ramp van den overvloed genoemd kan worden. Deze geheele crisis, het gebrek in tal van landen is een gevolg van overproductie, dus van overvloed. Een maatschappij, die tot dergelijke krankzinnige gevolgen leidt, kan toch door niemand verdedigd worden. Men wringt zich in allerlei kronkelingen om daar weer uit te komen. Volgens den heer Bosman zit het niet in de overproductie, maar in de stoor nissen, die daarvan het gevolg zijn. Dal is mogelijk, maar dat is precies hetzelfde; immers, wanneer die overproductie er niet was, zouden die stoornissen er ook niet zijn. Volgens den heer Wilbrink staat niet vast, dat er te veel is; wel is er te veel graan en rubber, maar niet van andere dingendie vergat hij echter te noemen. Het is spreker niet bekend, dat er op deze wereld iets tekort is; alles wat men wil kan men in overvloed krijgen. Spreker begrijpt niet, dat de heer Wilbrink dit zegt; hij heeft toch geen critiek op de schepping! Op deze wereld is voldoende voeding, kleeding en huisvesting voor ieder! De heer Wilbrink: Als men maar met zijn bescheiden deel tevreden is. De heer Groeneveld zegt, dat dat zelfs niet noodig is, want er is overvloed; is er zelfs te veel. Maar wanneer des ondanks millioenen arbeiders gebrek hebben, dan mankeert er toch zeker iets aan die maatschappijaangezien de heer Wilbrink het toch zal onderschrijven, dat aan de schepping niets mankeert, dan ligt het aan de kapitalistische productie wijze en niets anders. De heer Wilbrink zegt, dat het verkeerde, dat in den mensch woont, ook in de maatschappij aanwezig is. De heer Groeneveld zegt, dat de heer Wilbrink er dan aan medewerkt, want hij keurt die maatschappelijke wan verhoudingen goed. De heer Wilbrink zegt, dat het de vraag is of de maat schappelijke orde, die de heer Groeneveld voorstaat, voor spreker aanvaardbaar is. De heer Groeneveld wenscht geen maatschappelijke orde, die overvloed doet omslaan in gebrekdat is een krank zinnige orde. De heer Wilbrink zegt, dat dit zijn ideaal ook niet is. Het is evenwel gemakkelijk een wissel op de toekomst te trekken dan heeft men er in het heden geen last van. De heer Groeneveld moet ook nog iets zeggen over het feit, dat sprekers fractie verleden jaar heeft gestemd voor de belastingverlaging. In een haastig antwoord op een interruptie heeft de heer van Stralen geantwoord: dat fortuintje hebben wij de rechterzijde niet gegund. Spreker geeft toe, dat hij daarvoor een juister redactie had kunnen kiezen. Dit gebeurt in een debat wel eens meer. Wethouder Tepe heelt heel kort geleden in een debat ook iets gezegd, dat hij niet kon volhouden. Hij trachtte toen aan spreker en zijn partijgenooten wijs te maken, dat hij iets anders had bedoeld, maar dat heeft hij niet kunnen volhouden. Daarop heeft hij verklaard het ver keerd te hebben gezegd. Met een beetje kwaden wil kan men hetgeen de heer van Stralen heeft gezegd wel verkeerd uit leggen, maar het zal niet gelukken. Verleden jaar hebben de heeren de Reede, Huurman en Spendel voorgesteld den vermenigvuldigingsfactor te bepalen op 0.7, terwijl Burgemeester en Wethouders hadden voor gesteld 0.8. Het is waarschijnlijk, dat de rechterzijde had gehoopt, dat de sociaal-democratische fractie tegen dat voorstel zou stemmen, maar dat politieke fortuintje heeft die fractie haar niet gegund; er was geen enkele reden om dat te doen, waar het voorstel werd gedaan door de vertegenwoordigers der drie rechtsche fracties, onder wie was de heer de Reede, de financieele specialiteit der rechterzijde, die in financieele zaken ook bij sprekers fractie eenig gezag heeft. De rechter zijde, die hier veel meer verantwoordelijkheid draagt dan de sociaal-democraten, durfde het aan dat voorstel te doen en er was geen enkele reden voor sprekers fractie om daarin niet mede te gaan. De heeren hebben hun voorstel nog al sterk toegelicht. De heer de Reede zeide: «Men kan dus gerust tot den voorgestelden maatregel over gaan, want, wanneer er ongeveer 4 ton aan belastingverlaging is besteed, zal er nog ton overblijven''. De heer Huurman sprak als volgt: «Spreker herinnert zich nog welke moeilijkheden er voor het College waren om de begrooting sluitend te krijgen en hoe men voortdurend met tekorten zat. Allengs is dit ver beterd, de rekeningen slotenals bij tooverslag is men in de jaren na den oorlog inplaats van tekorten tot een aanzienlijk batig saldo gekomen, wat binnen enkele jaren tot 8 ton is opgeloopen." Die zaak is natuurlijk ook in sprekers fractie bekeken. De sociaal-democraten waren nu niet zoo heel warm voor het voorstel, maar na de zaak te hebben overwogen, vonden zij geen reden aanwezig om tegen te stemmen. Dat was niet een politieke manoeuvre, zooals de heer de Reede zeide, dat de heer van Stralen het had genoemd. De heer van Stralen heeft trouwens die woorden niet gebezigd; hij heeft gezegd, dat de sociaal-democraten dat politieke fortuintje niet aan de rechter zijde gunden en dat ook niet behoefden te doen. Het is onrede lijk om een haastig gegeven antwoord van een der leden van sprekers fractie uit te buiten door het valsch voor te stellen. De sociaal-democraten spelen altijd open kaart en hebben niets te verbergen. De heer van Eek zeide toen namens zijn fractie (1930, blz. 20): »De sociaal-democraten zullen dus stemmen voor de ver laging van den vermenigvuldigingsfactor van 0.9 tot 0.8. Al

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 11