DONDERDAG 22
JANUARI 1931.
83
weten; die voert ten verderve. Dit is de principieele tegen
stelling tusschen de oppositie in dezen Raad en het College.
Nu wil spreker gaarne, dat die principieele verschillen op den
voorgrond komen en dat men niet zegt: gij hebt te weinig
gedaan, gij doet dit niet en dat niet. Laat men liever rond
weg zeggen, dat men het met de richting, waarin het College
gaat, niet eens is. Dat is de principieele strijd in de gemeente
politiek, richting tegen richting; de eene richting wil alles
wat eenigszins mogelijk is onder de grijparmen van de
overheid brengen en meent daarmede het algemeen belang
te dienen; spreker is overtuigd, dat men dit oprecht meent.
Maar aan den anderen kant staat de diepgewortelde overtui
ging, dat dit niet in het voordeel is van de burgerij, maar
dat dit is tot haar verderf en haar groote schade. Spreker
hoopt, dat naar deze principieele tegenstelling de debatten
verder zullen worden gevoerd.
De Voorzitter zegt, dat, wanneer het doel van deze
algemeene beschouwingen is het houden van een bespreking
van de gemeentepolitiek, er dan aan het einde van deze
4-jarige periode wel zeer weinig aanleiding is om hier beschou
wingen te voeren over de wijze, waarop men zou wenschen,
dat de gemeentepolitiek werd gevoerd. Dat behoeft men hier
niet te doen; spreker zegt niet, dat er in het geheel geen
reden toe is, maar gelooft toch, dat het beter zou zijn, indien
het elders gebeurde.
Er is lot' gebracht aan het College door rechts en door
links, waarvoor spreker dank brengt, maar een redevoering
als nu door den heer van Eek gehouden is, was, naar spreker
meent, in dit geval en in dit jaar, hier niet op haar plaats.
Dit doet niet at aan de bewondering, die spreker koestert
voor het werk, dat de heer van Eek zich daarvoor getroost
heeft. Elk jaar houdt de heer van Eek die beschouwingen,
die grootendeels van theoretischen aard zijn en, naar spreker
meent, eigenlijk niet passen in deze zaal aan het einde van
deze 4-jarige periode. Immers, men staat voor een verkiezing,
die niet gehouden zal worden door de Gemeenteraadsleden,
maar door de «gemeenteleden", die hun oordeel zullen moeten
uitspreken over de richting, waarin de gemeentepolitiek ge
voerd moet worden; in deze vergadering nu kan een dergelijke
redevoering op dit oogenblik niet veel nut stichten.
De Raad moet toch niet vergeten, dat een onevenredig
groote hoeveelheid tijd verloren gaat aan de behandeling van
de begrooting. Dit ligt niet zoozeer in de week, waarin eiken
middag en avond vergaderd wordt, maar voornamelijk in de
voorbereiding en de behandeling van de begrooting, voordat
deze in den Raad komt. Het College heeft wekelijks een heele
lijst van stukken te behandelen en vele vraagstukken moeten
door de leden van het College individueel bekeken worden.
Er zijn echter elk jaar 4 vergaderingen van het College geheel
noodig voor het samenstellen en bespreken van de begrooting,
het voorbereiden, lezen, corrigeeren en het vaststellen van de
memorie van antwoord en spreker behoeft niets te zeggen
over het vele werk, dat door de verschillende diensten gedaan
moet worden om het College in staat te stellen zijn antwoord
op al die vragen, die dikwijls ieder jaar herhaald worden,
weer gereed te maken en zijn meening over de vele voorstellen, die
ook dikwijls elk jaar herhaald worden, te bepalen. Ook dezen
keer is weer zeer veel tijd verloren gegaan, dien het College
niet heeft kunnen gebruiken voor behandeling van allerlei
vraagstukken, welke daardoor op behandeling in het College
moesten wachten.
Burgemeester en Wethouders hopen dit jaar in September
de nieuwe begrooting klaar te hebben. Dan zullen in November
in den Raad deze zaken ongetwijfeld opnieuw ter sprake
komen en terecht, omdat men dan te maken heeft met een
nieuwen Raad en een nieuw College. Spreker geeft in over
weging, of het niet mogelijk zou zijn zuiniger te zijn met
den tijd, ten einde het College in staat te stellen meer werk
te verrichten dan het nu kan doen. Aan de linkerzijde wordt
bij den lof, welke het College wordt gebracht, gezegd: alzijt
gij van goeden wil, gij doet niet genoeg. Voor een deel vindt
dit laatste zijn oorzaak in het feit, dat Burgemeester en
Wethouders door den langen duur van de behandeling van
de begrooting worden atgehouden van het voorbereiden van
voorstellen, welke zij in den Raad zouden willen brengen.
Toen een paar jaar geleden te Amsterdam aan de behandeling
van de begrooting niet minder dan 55 of 60 vergaderingen
waren gewijd, zijn de voorzitters van de verschillende fracties
bijeengekomen om daaraan een eind te maken en zich een
zekere beperking op te leggen. Het gevolg is geweest, dat dit
jaar de Amsterdamsche begrooting in 35 vergaderingen is
afgehandeld, en spreker heeft gelezen, dat met algemeene
stemmen op één na is besloten dien uitstekenden maatregel
uit te breiden tot de behandeling van de veertiendaagsche
agenda's van den gemeenteraad.
Spreker beveelt hetzelfde voor Leiden aan. Het plegen van over
leg tusschen de voorzitters der fracties is de aangewezen weg en
spreker is bereid om daarbij zijn tusschenkomst te verleenen.
Na de voortreffelijke rede van den heer Goslinga zal spreker
op de werkloosheid niet ingaan. De theoretische beschou
wingen heeft de Wethouder ter zijde gelaten; die zijn bekend
en, al kon men daaromtrent tot overeenstemming komen, dan
zou nog geen verbetering zijn bereikt. Het College doet wat
het kan, het is voortdurend met het vraagstuk bezig en
daarom is het eenigermate teleurgesteld bij de critiek van
zekeren kant telkens te hooren, dat er weliswaar geen gebrek
is aan goeden wil, maar dat er toch iets aan hapert, m. a. w.
dat de methode van werken niet deugt. Het is teleurstellend
en grievend, omdat de ervaring leert, hoe moeilijk en onmo
gelijk het is dergelijke dingen vlotter te behandelen dan het
op dit oogenblik gebeurt. Het heeft zoo snel mogelijk plaats
met de machinerie, waarover men beschikt, maar de machinerie,
waarmede bij het gemeentebestuur een gedachte, welke ge
lanceerd wordt, moet worden omgezet in een uitvoerbaar
voorstel, werkt log, traag en langzaam. De raadsleden zelf
hebben daaraan eenigermate schuld, omdat zij telkens weer
nieuwe raderen in het leven wenschen te roepen, welke den
gang der machine vertragen. Iedere commissie, welke er bij
komt, vervult spreker met schrik. Hij is overtuigd, dat er
geen betere wijze van regeeren is dan de commissoriale,
welke men ook in het College belichaamd ziet, maar hij weet
ook, dat het in het leven roepen van al die commissies op
den gang van zaken een nadeeligen invloed heeft.
Het heeft spreker getroffen en teleurgesteld, dat de heer
van Eek zoozeer tegen de particuliere liefdadigheid van leer
is getrokken. De heer Parmentier heeft er een geheel ander
licht op geworpen. Het verwondert spreker, dat de particu
liere liefdadigheid in het programma van de sociaal-demo
craten blijkbaar uitgeschakeld kan worden. Hij kan zich dat
niet voorstellen van menschen, die hun levensbeschouwing op
idealen vestigen en opbouwen. Door de uitschakeling van de
particuliere liefdadigheid kan z. i. het leven niet mooier
worden en hij vraagt zich dan ook af, of er niet iets politieks
in kan zitten. Toen de heer van Eek zijn vreugde uitsprak
over de totstandkoming van den Leidschen Hout, zeide hij,
dat deze door het gemeentebestuur was tot stand gebracht,
maar sprak hij geen enkel woord van waardeering tegenover
de particulieren, die tot die totstandkoming hebben mede
gewerkt. Spreker betreurt dat, want zonder die hulp was
het voor de gemeente niet mogelijk geweest dit schoone bezit
te verkrijgen. Spreker begrijpt niet, waarom de particuliere
liefdadigheid moet worden uitgeschakeld, verdacht gemaakt
en geen erkenning kan vinden.
Spreker is het volkomen eens met den heer van Eek, dat
in Leiden geen groote fortuinen zijn; het is altijd geweest de
stad van de kleine vermogens. Vroeger bestond de burgerij
voor een groot deel uit menschen, die leefden van kleine
fortuintjes of van pensioen, maar die menschen zijn ver
dwenen. Getracht moet worden hen terug te krijgen, maar
dat zal niet gelukken, als men het aantal opcenten op de
vermogensbelasting verhoogt.
Volgens den heer van Eek kan er, als iemand 20.000.
bezit, nog wel iets af. Nu brengt een vermogentje van
20.000,— slechts ƒ900.op. Van iemand, die met werken
ƒ900.verdient, zegt de heer van Eek, dat die man geen
belasting kan betalen, maar als het bezit het karakter draagt
van oververdiend kapitaal, dan neemt de heer van Eek een
geheel ander standpunt in. Spreker betwijfelt, of de zorg
voor het aantrekkelijk maken van de gemeente Leiden voor
die soort van menschen, welke men hier graag wil hebben,
bij den heer van Eek wel in veilige handen is.
Spreker is het wel met den heer van Eek eens, waar deze
het had over de stadsuitbreiding en de gedachte, dat men
de economische eenheden meer onder één gemeentelijk bestuur
moet brengen. Er zijn langzamerhand in de gemeente Leiden
problemen ontstaan, zooals de veemarkt, die een streekbelang
vormen, verkeersproblemen en het probleem van den overweg
aan den Rijnsburgerweg, welke eenvoudig door kleine ge
meenten niet kunnen worden opgelost en waarvoor de ver
antwoordelijkheid moet worden gelegd op een veel grooter
aantal Nederlanders dan de gemeente Leiden op dit oogenblik
omvatten kan. Spreker gelooft niet, dat op den duur dergelijke
problemen kunnen worden opgelost, als Leiden de uitbreiding,
welke in dit opzicht zoo dringend noodig is, niet verkrijgt.
De aantrekkelijkheid van Leiden zou verminderd worden
door de ongelukkige Zondagswet. Deze is de zondebok, welke
ieder jaar in den gemeenteraad weer wordt te voorschijn
gehaald. De toepassing van de Zondagswet berust bij Burge
meester en Wethouders. Iedere week wordt die toepassing
wel een keer gevraagd en men kan daarover niet telkens
vergaderen. Het College moet daaromtrent één gedragslijn
vastleggen en er moet niet elk oogenblik getracht worden
daarin verandering te brengen. Spreker bewondert den heer
Wilmer, die er telkens weer op ingaat, en zichzelf omdat hij
hetzelfde telkens ook doet.
Er moet een vergissing, begaan door den heer Kooistra,
worden recht gezet. Deze heeft uit het feit, dat er in November