82 DONDERDAG 22 JANUARI 1931. spreker heeft er echter geen bezwaar tegen dan moet men niet zeggen, dat men niets kan doen voor zijn werklooze kameraden en dat de gemeente voor hen maar volledig moet zorgenen men moet niet smalend spreken over de Katho lieken, die met gebedelde centen ondersteund worden. Wat staat hooger: de menschen ondersteunen met vrijwillig bijeen gebrachte gelden of met met geweld bijeengebracht geld, n.l. door den gemeentelijken deurwaarder, vaak van men schen, die zelf een tobberig, zorgelijk bestaan hebben? Men moest eens weten hoeveel menschen zich tot spreker wenden als voorzitter van Maatschappelijk Hulpbetoon, die in de zorgen zitten en om steun vragen, van wie men het heelemaal niet denken zou. In menig gezin, buiten de arbeidersklasse, wordt bitter leed geleden. De malaise grijpt om zich heen, ook in kringen, waar men het niet zou denken en spreker is het met den heer van Es eens, dat degenen, die het hardste schreeuwen, het niet altijd het hardste noodig hebben. Nu heeft spreker onlangs in Het Volk gelezen, dat de Leidsche Bestuurdersbond binnenkort 5000 leden zal tellen, hetgeen gevierd zal worden met een uitkeering aan de werklooze kameraden.... o neen, met een luisterrijk feest. Geef liever den werkloozen leden eens een extra'tje. Er moet echter feest gevierd worden; in sprekers kring denkt men eerst aan degenen, die het noodig hebben en als dat er niet af kan, viert men geen feest ook. Het stuit hun dus tegen de borst, wanneer aan den anderen kant, waar nog een zekere welvaart is, gezegd wordtalleen de overheid moet helpen. Maar de overheid bezit niets; de Wethouder van Financiën is de grootste proletariër van Leiden, want die heeft alleen wat, als hij het eerst bij anderen laat weghalen. Nu zegt de heer van Eek: gij moet de rijken daarvoor laten betalen, maar even later zegt hij: wij hebben eigenlijk geen rijken in Leiden. Dat is volmaakt juist, maar waar moet spreker het dan vandaan halen? Van de armen? Dat kan toch ook niet. Dat is juist het bezwaar van Burgemeester en Wethouder s tegen al deze voorstellen. Burgemeester en Wet houders zeggen niet, dat nu in alle nooden wordt voorzien, en geven zelfs toe, dat veel te wenschen overblijft, maar gezien de financieele draagkracht van Leiden, en de economi sche gevolgen, den plaatselijken loonstandaard en wat men in gemeenten van ongeveer dezelfde structuur als Leiden doet, hebben zij toch ongeveer het gemiddelde bereikt en kan men in geen enkel opzicht aantoonen, dat zij daarbeneden blijven. In Delft is, naar spreker in de courant las, gisteren een nieuwe steunregeling vastgesteld. Daar is de uitkeering voor gehu.wden verhoogd van 12. tot f 12.75 en die voor kinderen van 1.tot 1.25 per kind tot een maximum van 6 kinderen en wel tot 2 Mei a.s., dus voor drie maanden. Geen enkele sociaal-demo craat heeft er ook maar één woord over gezegd. Men heeft het zonder meer geslikt, terwijl men te Leiden wordt uitge kreten als hardvochtig en harteloos, indien men 1.boven die bedragen uit is. De heer Kooistra voegt spreker toe, dat van sociaal-demo cratische zijde er wel iets over is gezegd. Spreker antwoordt, dat de sociaal-democraten er vóór gestemd hebben en dus mede de verantwoordelijkheid dragen. Spreker komt tot de belastingen. De heer Romijn zegt de straatbelasting niet te bewonderen, maar spreker bewondert eigenlijk geen enkele belasting. Dergelijke exclamaties hebben geen waarde, als men niet voor hetgeen men afkeurt iets beters in de plaats kan stellen. Spreker is het niet eens met de heeren Romijn en van Eek, waar zij beweren dat de straat belasting in geen enkel opzicht rekening houdt met de draag kracht. Iemand mag eens tijdelijk te duur of te goedkoop wonen, maar in het algemeen is toch zijn woning in over eenstemming met zijn draagkracht en waar de straatbelasting wordt geheven naar de huurwaarde van een woning, is zij zeker niet geheel los van de draagkracht, althans veel minder los dan het geval is met de zakelijke belasting op het bedrijf. Deze heeft met de draagkracht in het geheel niets te maken. Al is er in het bedrijf wie weet wat verloren, dan moet men die belasting toch betalen. En die belasting wil de heer van Eek weder invoeren! Spreker heeft tegen de zakelijke belasting op het bedrijf deze twee bezwaren, dat zij de werkloosheid bevordert en dat zij, wanneer zij wordt geheven, wellicht op de arbeiders zal worden verhaald en dus niet in het belang van de arbei ders is. Spreker verwijst naar een voorstel van de sociaal democratische Raadsfractie in Almelo aan de Regeering, met verzoek wettelijk te verbieden, dat de zakelijke bedrijfsbelas ting op de arbeiders wordt verhaald. Uit dit adres, dat heel goed gesteld is. blijkt, dat dat gevaar niet denkbeeldig is. Spreker geeft dan ook de voorkeur aan de straatbelasting, al voert hij ook deze niet voor zijn pleizier in. In dit verband wil spreker iets opmerken over de opcenten op de vermogensbelasting. Tegen het desbetreffende voorstel van den heer van Eek bestaat geen principieel bezwaar, want Of men 15 dan wel 50 opcenten heft, maakt geen principieel verschil, maar Burgemeester en Wethouders zijn altijd tegen die verhooging geweest, omdat het geenszins in het belang van de gemeente kan worden geacht om de enkele gegoeden, die men nog te Leiden heeft, te verjagen. Bovendien vreezen zij als gevolg van de opvoering van het aantal opcenten op de vermogensbelasting een vermindering van de opbrengst van de fondsbelasting, waardoor de niet-bezitters weer meer zullen hebben te betalen. Nu de forensenbelasting met 1 Mei a.s. wordt afgeschaft, moet men niet een belastingpolitiek gaan voeren, waardoor men al de gegoeden wegjaagt. Den heer van Rosmalen kan spreker mededeelen, dat een gewijzigde verordening op de vermakelijkheidsbelasting in druk is en binnenkort aan den Raad zal worden aangeboden. Hij hoopt, dat de heer van Rosmalen tevreden zal worden gesteld ten aanzien van de verlangens, welke hij heeft. Spreker komt tenslotte tot den fmancieelen toestand en tot de financieele perspectieven. De heer van Eek heelt bij het verdedigen van de financieele voorstellen van de S. D. A. P. met het alleronnoozelste gezicht gezegd, dat hij en zijn partij- genooten altijd braaf hebben medegeholpen aan het voteeren van de inkomsten. Dat is niet juist, de werkelijkheid is zoo, dat, als de voorstellen, welke de heer van Eek tijdens sprekers wethouderschap heeft ingediend, waren aangenomen, de ge meente Leiden failliet zou zijn; zij zou geen cent meer hebben, er zou geen cent meer voor de werkloozen zijn, zij zat aan den grond en stond onder curateele van een of anderen mijnheer in Den Haag. Laat de heer van Eek blij zijn, dat zijn voorstellen zijn verworpen, want nu is er nog eenig geld in kas en is de financieele toestand van de gemeente gezond. Volgens den heer de Reede is die toestand gezond, maar be scheiden. De heer de Gijselaar heeft eens gezegd: Wij zijn arm maar solide. Dat is ongeveer dezelfde gedachte. Wat doet nu de heer van Eek daar tegenover? Hij poneert de stelling, dat de dingen, welke in de eerste plaats noodig zijn, zijn werkverschaffing, werkverruiming en ruime steun, terwijl andere heeren met verlangenslijstjes zijn gekomen b.v. ten aanzien van de veemarkt, de volkshuisvesting enz. Dat alles moet toch betaald wordenDe heer van Eek zegt, dat de gemeente haar financieel kunnen ondergeschikt moet maken aan de nooden. Dat is zuiver revolutionair, het is de roode vlag boven den afgrond. De heer van Stralen. Hoe kan dat? De heer Goslinga zegt, dat men boven een afgrond een roode vlag kan laten waaien. Dit is revolutionair omdat, als men, zooals de heer van Eek alles aan den nood ondergeschikt maakt, het. nog beroerder wordt. Men kan dezelfde gulden maar éénmaal uitgeven; doet men anders, dan raakt men aan den grond. Nu tracht de heer van Eek dien afgrond te maskeeren door een heele serie requesten aan de Rijksregeering om steun; dat heeft hij wel tienmaal gezegd en hij gevoelt dus onder bewust, dat Leiden dat toch niet allemaal kan betalen. Maar Minister de Geer zal Leiden aan zien komen; er zijn meer van die gemeenten, die allemaal schreeuwen. Daarvoor is een wet, die precies aangeeft waarop men recht heeft; zoo gaat dat in een ordelijk bestuur; en als men tekort komt en de wagen in de soep rijdt, moet men er zich zelf maar uitredden. Men moet niet denken, dat, als men de financiën in de war laat loopen, men met een requestje naar de Regeering de zaak in orde heeft; dat kan de heer van Eek in het Volksgebouw zijn menschen wijsmaken, maar dat is dwaasheid. Men krijgt dan een curator van de Regeering, die alle z. i. onnoodige begroolingsposten schrapt; men krijgt een voorschotje om salarissen en de rente van de obligaties te betalen, maar verder moet men zelf er maar zien uit te komen. Dan krijgt de Raad voorgeschreven, hoe vaak hij vergaderen mag! Voor een dergelijke schande wil spreker Leiden bewaren; daartoe zouden de ideeën van den heer van Eek echter leiden; zoo lang spreker hier zit, hoopt hij de burgerij daarvoor te waar schuwen. De politiek van Burgemeester en Wethoudeis daarentegen is om de gemeente haar autonomie te laten behouden, om krampachtig vast te houden aan haar zelfstandigheid, als een groot goed. Daarom willen Burgemeester en Wethouders de gemeente haar crediet laten behouden, haar belastingen en tarieven dragelijk maken; koitom, zij willen de gemeente bewoonbaar houden zoowel voor de kleine burgers als voor de arbeiders in het belang van de geheele burgerij; dit is hun streven. Al die experimenten, waaraan de heer van Eek de gemeente wil blootstellen, voeren haar financieel en poli tiek naar den afgrond, waaruit zij zich niet of slechts met de grootste moeite en zorg weer zou kunnen opwerken. Spreker ziet in deze debatten duidelijk de tegenstelling tusschen de politiek van den klassenstrijd en die van hen, die meenen. dat de politieke strijd er een is van inzicht over wat het algemeen belang is. De politieke strijd is niet de klassenstrijd; dien verwerpt spreker; daarvan wil hij niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 6