80 DONDERDAG 22 JANUARI 1931. kapitalistische bladen put en dat de heer van Stralen die dingen ook in Het Haagsche Volk kan lezen. Te Amsterdam ging de heer Wijnkoop te keer, maar men trok er zich niets van aan. Het adres werd aan de agenda toegevoegd, hetgeen wil zeggen, dat het in Augustus ot September aan de beurt komt. Tegen de voorstellen van den heer van Stralen bestaan bij het Ooilege verschillende bezwaren, niet omdat zij geen hart hebben voor de werkloozen, maar omdat het hier een vraagstuk geldt, dat ernstig moet worden bekeken met het oog op de gevolgen. Men mag geen eischen stellen, waaraan niet kan worden voldaan. Ret College acht die voorstellen onaan vaardbaar, omdat er geen dekking is. De voorstellen van den heer van Stralen van 18 December zouden, indien zij over 1930 waren toegepast, 23.000.hebben gekost en wat zij over 1931 zouden kosten is moeilijk te ramen, omdat men niet weet hoe lang de werkloosheid zal aanhouden en hoe diep zij zal gaan, maar spreker meent, dat bedrag wel te mogen stellen op het dubbele van dat van 1930, dus op ƒ46.000. De verdere voorstellen van den heer van Stralen, verhooging van den norm tot 15.en 1.50 voeren de kosten nog veel verder op; voor 1931 raamt spreker de kosten op 30.000.a 40.000.—, zoodat al deze voorstellen voor 1931 70.000.a 80.000.meer zullen kosten. Nu acht het College het politiek onaannemelijk dergelijke voorstellen in te dienen zonder aan te geven waaruit de kosten gedekt moeten wordendit kan het bij den precairen toestand der begrooting niet accepteeren en spreker gelooft niet, dat de Raad daarop ooit zal kunnen ingaan. Men moet het tenslotte toch betalen. Voor Burgemeester en Wethouders is het heel moeilijk, haast onmogelijk, daarvoor op het oogenblik bronnen aan te wijzen. Al zou de Raad zeggen: Burgemeester en Wethouders moeten weten waar het geld vandaan komt, zij zouden niet weten waar zij het geld vandaan moesten halen. Het zou betaald moeten worden uit de gewone inkomsten; men kan daarvoor moeilijk leenen; dat zou onmiddellijk op verzet van boogerhand stuiten, omdat dit niet met een goed financieel beheer in overeenstemming is. Spreker heeft ook principieele bezwaren tegen deze voorstellen, die diverse goede beginselen uit de steunregeling zouden halen en haar zouden denatureerenBurgemeester en Wethouders geven ernstig in overweging daarop niet in te gaan. Allereerst wil de heer van Stralen de wachttijdregeling opheffen, niet tijdelijk, zooals hij nu zegt; dat staat nergens. Hoe lang dan? Die wachttijd- regeling is op het oogenblik tijdelijk buiten werking; die werkt speciaal in het najaar, wanneer de menschen uit de bouwvakken werkloos worden; wanneer die geruimen tijd hooge loonen verdiend hebben, kunnen zij niet onmiddellijk in den steun komen. Al sinds eenige weken valt niemand meer onder die regeling; die werkt pas wanneer de menschen eenigen tijd gewerkt hebben en in den steun komen. Wat heeft dit voorstel nu met de crisis te maken? Alleen vallen er eenige menschen meer onder de wachttijdregeling, een paar dozijn van de dikst verdienende arbeiders. Als die regeling niet goed is, mag zij nooit toegepast worden en als zij wel goed is, moet ze ook nu toegepast worden. De heer van Stralen wil echter het goede beginsel, dat wanneer iemand, die goed verdiend heeft, werkloos wordt, hij niet onmiddellijk recht op steun heeft, er uit halen. De heer van Stralen zegt, dat de Wethouder de steun regeling blijkbaar niet kent. De heer Goslinga kent die heel goed. Het bezwaar van Burgemeester en Wethouders tegen den toeslag op de kasuitkeering is, dat de ontwikkeling in de richting van hoogere uitkeeringen wordt stopgezet, zooals men ook ziet in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Daar werken de bouwvakarbeiders niet voor hoogere uitkeeringen, andere bonden echter wel. Zoo leest spreker in Het Haagsche Volk omtrent de verhoogde werkloosheidsuitkeering aan de bakkersgezellen: »De vrij gunstige stand der Werkloozenkas deed het hoofd bestuur van den Alg. Ned. Bond van Arbeid(st)ers in het Bakkers-, Chocolade- en Suikerbewerkingsbedrijf reeds in September 1930 besluiten, bij den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid voorstellen aanhangig te maken tot verhooging en verlenging van de uitkeering aan de regle mentair rechthebbende werklooze leden". Dus verhooging van de uitkeering en nog eens verlenging van den uitkeeringstermijn. Dit waren twee vliegen in één klap. De uitkeeringen in een aantal klassen, thans bedragende 15.60, 16.50, 18.en 18.per week werden ver hoogd tot resp. 16.50, 18.19.50 en 21.per week. De maximum termijn voor de uitkeering werd van 78 dagen per jaar verlengd tot 90 dagen. Dit is een keurig staaltje van hetgeen organisatie vermag. Gaat echter de gemeente een toeslag geven op de uitkeeringen der werkloozen, dan verlamt men elke actie in die richting. Nu zegt de heer van Stralen, dat de kassen dat niet kunnen dragen en spoedig haar reserves zouden opteren. Inderdaad kunnen de kassen het niet dragen, indien de premiën niet worden verhoogd. Tegenover verhoogde uitkeeringen moeten hoogere premiën staan. Blijkens een mededeeling in Het Volk heeft de heer van der Wal in een interview verklaard, dat de arbeiders niet meer contributie kunnen betalen dan 1.34. Indien spreker dat in den vorm van een belasting vroeg, zou men hem steenigen, maar hij laat dit rusten, omdat de menschen het vrijwillig betalen. Indien echter de opbrengst van decontributie anders werd verdeeld, als er minder ging naar de strijd- kassen en meer naar de werkloozenkassen, dan kwam er direct subsidie van Rijk en Gemeente bij, b.v. 0.20, en dan werd het in plaats van 0.46 0.66. De strijdkas kreeg iets minder en de werkloozenkas kreeg 40 cent meer, want Rijk en Gemeente zouden er 10 cent bijleggen. In plaats van 2 x 46 cent werd het 2 x 66 cent of 1.32, dat is 40% meer. Men kan dan de uitkeering met 40 verhoogen. Wil men, dat de Gemeente die 40% op de kasuitkeering legt, dan is dat eigenlijk niet anders dan een indirecte subsi- dieering van de strijdkas. De heer van Stralen: Waarom doet men het dan wel in andere plaatsen? De heer Goslinga antwoordt, het te betreuren, dat men te Amsterdam en te Rotterdam er een Wethouder toe ge kregen heeft en de Regeering het heeft toegestaan, omdat daardoor aan de ontwikkeling van de werkloosheidsverzekering een slag is toegebracht. Men behoeft dien toeslag niet te geven; wat elders gebeurt vindt spreker verkeerd. Hij wil niet spreken over de bouw vakarbeiders, wier kas 1£ millioen sterk is. Die organisatie kan alleen reeds van de rente nagenoeg alles betalen en wat er bij gebracht wordt strekt ter versterking van de kas. Op zichzelf is dit niet erg het is een interne aangelegenheid van de organisatie maar als men van de overheid verlangt, dat zij een toeslag op de uitkeeringen zal geven terwille van de strijdkassen en dat geld desnoods met geweld van de ingezetenen zal opeischen en hun boel zal verkoopen, dan zegt spreker, dat dit niet toelaatbaar is. Dat mocht het College niet doenspreker kan het voor zijn geweten niet verantwoorden de menschen daarvoor be lasting te laten betalen; wanneer de S.DA.P. het wel veroor loofd acht hen te laten betalen voor de strijdkassen van strijdende organisaties, laat zij dat dan openlijk zeggen tot de burgerij, maar het College acht dat ongeoorloofd, en zegt daarom, dat het aan een dergelijke manipulatie nooit zal medewerken. Nu appelleert de heer van Stralen den heer van Tol: heb je dat gehoord, maar spreker mag zich tegen over den heer van Tol beroepen op een adres van het Roomsch- Katholiek Werkliedenverbond aan den Raad van Ministers dus zoo officieel mogelijk, waarin het volgende voorkomt: «Steunregeling. De Regeering bevordere het tot stand komen van zoodanige gemeentelijke steunregelingen, met name voor de uitgetrokken leden der werkloozenkassen, dat verwijzing naar de armbesturen wordt voorkomen." Dit heeft men echter hier in Leiden al! Spreker meent dus, dat de heer van Tol met een gerust geweten tegen het voor stel van den heer van Stralen kan stemmendan blijft hij volmaakt in overeenstemming met hetgeen door de centrale organisatie van arbeiders in zijn partij aan den Raad van Ministers is gevraagd. Dit zijn eenige principieele bezwaren tegen deze voorslellen. Verder zou het door verhooging van den steunnorm tot 15.en ƒ1.50 mogelijk worden, dat het steunbedrag tot boven ƒ30.steeg, doordat in de Leidsche steunregeling wel een relatief maximum bestaat, n.l. van 70 maar geen absoluut. In Amsterdam zijn de normen ƒ13.50 eri ƒ1.50 voor maximaal 10 kinderen; men zou zeggen: dat is mooi, maar in een volgend artikel staat, dat nooit meer dan 21.—wordt uitbetaald. Zoo kan spreker ook een mooie regeling maken Het maximum van 70 is nog 5 hooger dan in Amsterdam. Volgens het voorstel van den heer van Stralen krijgt een gezin met 8 kinderen aan steun 27.plus ƒ3.50 huurtoe- slag plus cokesbons, tezamen ƒ31.50. Zou men daaraan zijn stem willen geven? Spreker zegt niet dat het te veel is voor het onderhouden van een gezin met 8 kinderen, maar vraagt: zijn dergelijke uitkeeringen verantwoord; andere menschen moeten voor minder een geheele week hardwerken! Spreker beroept zich weer op Amsterdam. Mevrouw Braggaar-de Does heeft gevraagd: vinden de sociaal-democraten dat dan goed? Maar de heer S. J. Pothuis verklaarde in een interview in de Telegraaf «Amsterdam heeft een goede regeling, welke getroffen is door Burgemeester en Wethouders en het bestuur der Bur gerlijke Instelling voor Maatschappelijken Steun, in overleg en samenwerking met de plaatselijke vakcentralen. De grond-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 4