DONDERDAG 22 JANUARI 1934.
79
tevreden is met wat het doet; het zegt juist: er moest nog
veel meer gedaan worden, maar het menschelijk kunnen is
beperkt en men kan niet altijd doen wat men graag wil.
Dit is elders evenzoo. In het Haagsche Volk leest spreker,
dat het met de werkloosheid in Engeland ook ellendig is
gesteld, dat Mac Donald doet wat hij kan, maar dat de
omstandigheden tegen zijn en dat het een wereldcrisis is. Spreker
zal daarop geen critiek uitoefenenhij wijt dat niet aan dien
Minister, want die is van goeden wille en heeft een hart
van goud. Omtrent Den Haag leest spreker b.v., dat aan
allerlei plannen hard gewerkt wordt, ter bestrijding der werk
loosheid en dat het jammer is, dat Gedeputeerde Staten het
plan voor die 170 woningen nog niet hebben goedgekeurd.
Dat beteekent voor Den Haag niet veel en staat voor Leiden
gelijk met ongeveer 25 woningen. Maar in Leiden deugt niets.
Verder zegt men: Burgemeester en Wethouders zijn wel van
goeden wille, maar zij doen te weinig; het gaat in veel te
langzaam tempo; er kan veel meer gedaan worden.
Spreker constateert echter, dat Burgemeester en Wethouders
op geen enkel concreet punt in gebreke zijn gesteld, dat
ten aanzien van geen enkel werk is kunnen gezegd worden,
dat het dezen winter had kunnen worden uitgevoerd en dat er een
zeker aantal menschen aan te werk gesteld had kunnen worden.
De heer van Stralen: En de veemarkt dan?
De heer Goslinga begrijpt niet hoe de heer van Stralen
dat in den mond durft nemen. Men moet bovendien niet ver
geten, dat de technische diensten tot het uiterste gespannen
zijn, zoowel die aan Gemeentewerken als die aan de Licht
fabrieken. Nu kan men wel zeggen, dat er nog meer personeel
moet worden aangesteld, maar men kan in een stad van
70.000 zielen er toch niet een technisch personeel op na
houden, berekend naar 150.000 zielen. Het eenig mogelijke
is, dat men voor een extra werk ook extra personeel in dienst
neemt, maar verder kan men in dat opzicht niet gaan.
Nu wil de heer Manders spreker aan het studeeren hebben.
Hij noodigt Burgemeester en Wethouders uit verschillende
dingen te onderzoeken, maar spreker geeft hem in overweging
zijn voorstellen in te trekken. Indien men van Burgemeester
en Wethouders verlangt een intensieve bevordering van de
werkverschaffing en de werkverruiming, dan moet men hun
daarvoor den tijd laten en hun niet verschillende studie
objecten in handen gaven. Voor dergelijke diepgaande sociolo
gische studiën heeft spreker geen tijd; het wethouderschap,
dat vergete men niet, is hier een bijbetrekking, maar spreker
heeft in zijn leven nog nooit zoo hard gewerkt als deze laatste
twee jaren. Hij bemoeit zich liever met het opzoeken van
werk, zoodat de menschen aan den arbeid komen. Ook de
heer Wilmer wil Burgemeester en Wethouders allerlei studiën
opdragen, maar spreker vraagt of het niet beter is om die
dingen tot eenigszins rustiger tijden te bewaren. Hij gevoelt
er niet veel voor om er nu zijn tijd aan te gaan besteden,
al geeft hij toe, dat er in die voorstellen heel aardige trekken
zijn en zij van het juiste standpunt uitgaan, dat men hier
niet speciaal met Leidsche oorzaken te doen heeft en de op
lossing niet een geheel Leidsche oplossing kan zijn.
De heer Manders heeft goed begrepen, dat er aan deze
kwestie een nationale en een internationale kant zit, en nu
zal hij ook moeten toegeven, dat men te Leiden kan doen
wat zijn hand vindt te doen om het kwaad der werkloosheid
te beteugelen en de gevolgen te verzachten, maar dat het aan
het gemeentebestuur van Leiden niet gegeven is het vraag
stuk op te lossen.
De heer van Stralen noemde het werkloosheidsvraagstuk
het belangrijkste en moeilijkste vraagstuk in de gemeente-
huishouding, maar is daarmede in overeenstemming zijn
houding in deze zaak, speciaal ten aanzien van de steun
regeling? Geeft die blijk van een zoodanigen ernst als een
volksleider betaamt? De heer van Stralen heeft blijk gegeven
van een zoodanige zenuwachtigheid en van een zoodanig
gebrek aan ernst en zoo weinig duidelijk aangegeven wat hij
eigenlijk wil, dat hij tenslotte geheel de kluts is kwijt geraakt
en is aangeland bij voorstellen en eischen van menschen,
wier aspiraties en wenschen door de S. D. A. P. nergens en
nooit gesteund worden, n. I. bij de communisten.
Het is in de secties heel rustig begonnen; in de sectie,die
spreker presideerde, bracht de heer van Stralen het volgende
ter sprake
»Ten opzichte van de ondersteuning voert hij aan, dat deze
niet slechter is dan elders, doch te gering. De norm is voor
man en vrouw 13.50, benevens 1.25 per niet-verdienend
kind. Dat is toch eigenlijk te weinig en zou op 15.— en
1.50 moeten worden gebracht. Zij kunnen dan iets beter
rondkomen. Zou daarin niet kunnen worden voorzien door een
hoogeren huurtoeslag, b.v. van ƒ2.50 op 4.Welk bedrag
is in 1929 en 1930 aan huurtoeslag uitbetaald?
Dan komt een enkel woord over de straatbelasting en de
vermindering van steun volgens den tweeden norm. Dit is
alles wat in de afdeelingen daarover gezegd is. Maar op
18 December, nog vóórdat de memorie van antwoord er was,
heeft de heer van Stralen al voorstellen ingediend tot ver
hooging van den huurtoeslag, tot het geven van een toeslag
op de kasuitkeeringen, die in de secties heelemaal niet was
besproken, en tot het buiten werking stellen der wachttijd
regeling. Daarop kwamen de adressen van P. A.S. en W.A.C.,
die den heer van Stralen heelemaal uit den koers hebben
geslagen; hij meende te moeten huilen met de wolven in
het bosch en is tenslotte, hoewel hij gezegd had voorloopig
niet te zullen komen met voorstellen tot verhooging van den
steun, maar dit te vinden in verhooging van den nuurtoeslag,
toch met dergelijke voorstellen gekomen tot ƒ15.en ƒ1.50
per kind. Dit laatste wordt zelfs in geen enkel adres gevraagd
het hoogste is ƒ1.25 per kind. Spreker acht die houding van
den heer van Stralen eenigszins zonderling, allereerst omdat
de meeste van zijn voorstellen niets te maken hebben met
de crisis; alleen zijn voorstel om den tweeden norm te doen
vervallen staat daarmede in verband. Want wanneer een
steunregeling voor 1000 menschen niet goed is, is zij het
ook niet voor 50 of voor 100 menschen; toen in 1929 er
weinig steuntrekkers waren, heeft spreker niet voorgesteld
den steun te verlagen. Daarom wordt bij grooter werkloosheid
ook niet verhooging voorgesteld. Die steunregeling moet op
zich zelf goed zijn; er kunnen echter omstandigheden zijn,
zooals de felle koude in 1929, waarin tot extra maatregelen
toevlucht genomen moet worden.
Hoe gaat het nu met dergelijke voorstellen in andere ge
meenteraden?
Spreker leest in een verslag van de vergadering van den
Haarlemschen Gemeenteraad het volgende:
»Aan de orde was een interpellatie van de communistische
fractie n. a. v. de steunregeling voor werklooze arbeiders.
De heer Peper (comm.) hield een uitvoerige rede waarin hij
vooral het beleid van B. en W. aanviel en in het bijzonder
den soc. democratischen Wethouder mr. J. Gerritsz. Hij betwist,
dat er geen werkverruiming bestaat in Haarlem maar alles
wat gebeurt is slechts een gewone regularisatie, een inhalen
van den achterstand van jaren. Spreker geeft als afdoend
middel ter bestrijding der werkloosheid aan een scherp door
gevoerde rationalisatie en sloot zijn pleidooi met het indienen
van een serie voorstellen die beoogen vermeerdering van steun
op groote en uitgebreide schaal. Deze voorstellen werden niet
ondersteund en bleven dus buiten behandeling."
Dan komt eerst de Katholieke Wethouder Mr. Heerkens
Thyssen aan het woord en vervolgens de sociaal-democratische
Wethouder Mr. Gerritsz.
Het verslag vervolgt:
»Weth. mr. Gerritsz (s. d.) onderstreepte de woorden van
zijn voorganger met betrekking tot de betrekkelijke waarde,
maar dan toch de waarde, van de regularisatie. B. en W.
blijven steeds diligent om zooveel mogelijk arbeiders aan het
werk te houden, door het vaststellen en uitwerken van bouw
plannen en het aansporen van woningbouwvereenigingen.
Vooral bouwvakarbeiders zijn hierdoor gebaat, doch met met
alle takken van nijverheid kan dit het geval zijn. Men houdt
zich constant op de hoogte van den stand der arbeidsbeurzen
en van de vooruitzichten in de diverse bedrijven. Waar de
werkloosheid een internationaal verschijnsel is, werkt het
misleidend te beweren dat B. en W. onmachtig zijn of onwillig.
De heer Reinalda (s.-d.) zette het standpunt uiteen van de
soc.-democraten en modern georganiseerden ten opzichte van
werkloozenzorg.
De voorstellen van het raadslid Peper waren alleen dema
gogisch bedoeld en onwaardig aan een politieke partij, want
zij werden enkel gesteld om de gelegenheid te geven ze niet
te ondersteunen of er tegen te stemmen, zooals het lid Peper
het zelf zegde. Op geen enkele wijze zal de sociaal-democratie
zich laten leiden door de groep die zich aandient als het z.g.
W. A.C. omdat ze slechts heil verwacht van een georgani
seerde arbeidersklasse."
Zoo gaat het in Haarlem en van morgen heeft men in de
courant kunnen lezen, dat te Amsterdam voorstellen van dien
aard niet eens worden ondersteund door de sociaal-demo
cratische leden.
In den Haagschen gemeenteraad vroeg de heer Visser
praeadvies op het adres van het werkloozen-comité, maar zijn
voorstel werd niet eens ondersteund. Wethouder Drees zeide:
een adres van dergelijke menschen neemt het College niet om
praeadvies!
Men ziet, zegt spreker, hoe keurig men te Leiden wordt
behandeld. Hij zegt dit bij wijze van tegenstelling. Commu
nistische voorstellen worden in Colleges, waarin de sociaal
democraten in grooten getale zitting hebben, niet eens onder
steund en in behandeling genomen.
De heer van Stralen: Die doen er ook niets aan.
De heer Goslinga zegt, dat hij zijn lectuur niet alleen uit