DONDERDAG 22 JANUARI 1931.
99
gaat het thans niet om; hij wilde alleen aantoonen dat de
arbeidersorganisaties, door hun verzet tegen tijdelijke loons-
dalingen, oorzaak zijn, dat de malaise langer duurt dan noodig
is, en daardoor de werkloosheid ook bestendigen. Spreker
hoopt, dat de heer van Stralen hem nu beter begrepen heelt.
Spreker wil ook nog iets zeggen omtrent de maximum-snel
heid, daar men anders licht den indruk zou krijgen, dat ieder
het met den heer Groeneveld eens is. Die maximum-snelheid
is door de Tweede Kamer in de wet gebracht, zeer tegen den
zin der Regeering, omdat men meende in de steden op drukke
verkeerspunten beter voor de veiligheid van het verkeer te
kunnen waken. In de practijk is die bepaling van de maxi
mum snelheid een fiasco gebleken; zij is in de wet opge
nomen voor de veiligheid van het verkeer op drukke punten,
maar zij wordt het gretigste toegepast in kleine dorpen, waar
bijna geen verkeer is; daar verplicht men automobielen over
groote afstanden 10 of 12 K.M. per uur te rijden. Binnen de
gemeenten op drukke punten zijn de overtredingen haast niet
te constateeren; men doet het daarom aan de grens der
gemeenten, waar weinig verkeer is, maar waar het daarom
ook niet noodig was. Dit noemt spreker eigenlijk sabotage
van de wet, want daarvoor is de bepaling nooit bedoeld.
Midden in de stad kunnen de menschen toch niet snel rijden,
want daar worden zij telkens tegengehouden door andere
voertuigen. Men moet eigenlijk maar blij zijn, dat men zich
in de stad niet zoo stipt houdt aan de maximum-snelheid, want
als niemand ooit sneller dan 20 K.M. reed zou het aantal
auto's nog veel grooter zijn, want hoe langzamer zij rijden,
hoe langer zij op den weg blijven. Wanneer de antobussen
zich altijd hielden aan de maximum-snelheid, kon men ze even
goed opdoeken en had de subsidie geen zin, want dan deden
zij er 2 of 3 maal zoo lang over en was het nut der bussen
niet heel groot meer.
Het is eigenlijk alleen in Nederland, dat zoo streng op die
maximum-snelheid wordt gelet. In het buitenland merkt men
er niets van; daar staan nog wel borden, maar men heeft
ingezien, dat het dwaasheid was om aan die maximum-snel
heid vast te houden. In Parijs moet men op de drukke
punten zoo hard rijden als men kan; komt men voorbij een
verkeersagent, dan krijgt men spoedig te hooren: vooruit,
vooruit! Zoo bang is men daar, dat automobielen door te
langzaam rijden het verkeer belemmeren. In Nederland is in
het algemeen het publiek tegen snel rijden, vooral de ouderen.
Het ligt vermoedelijk ook wel wat aan onzen volksaard. De
jeugdige personen gaan nog wel met hun tijd mee, maar de
ouderen, die zich niet zoo gemakkelijk meer kunnen aan
passen, vinden dat snelle rijden hinderlijk. Zij wijten het aan
de snelheidsmaniakken en zien niet in dat het aan hen zelf
ligt; zij beseffen niet dat zij zelf geen 100% meer zijn.
Beziet men de maximum-snelheid in onze groote steden
dan bemerkt men dat, ondanks dat het verkeer sterk toe
genomen is, daar toch de maximum-snelheid vergroot is, te
Rotterdam thans tot 40 K.M. per uur. Die snelheidsgrens is
ook niet ingesteld op verzoek van den commissaris van politie,
die had geen behoefte aan maximum-snelheid, het waren
altijd weer die antiekjes in den Raad, die er op aandrongen.
Ook zonder maximum-snelheid, doch op grond van bepalingen,
welke in de wet voorkomen, kan men dengene, die de veilig
heid van het verkeer in gevaar brengt, bekeuren.
Het is wel typisch, dat het met de fietsen precies zoo is
gegaan. De rustige wandelaars hadden een hekel aan die
bellen, waarvan zij schrokken, ook de paarden schrokken en
zoo heeft men een bepaling in de wet weten opgenomen te
krijgen, dat een wielrijder als hij een paard en rijtuig zag
naderen, verplichtte af te stappen, zijn rij iel aan den kant
van den weg te zetten en er vóór te blijven staan, totdat dat
paard met rijtuig was gepasseerd.
Spreker wil nog een typisch staaltje geven van den Neder-
landschen volksaard, met zijn afkeer van het nieuwe, dat zijn
rust komt verstoren. Toen n.l. de eerste spoorweg werd ge
legd van Amsterdam naar Haarlem, dwong men in Haarlem
de spoorwegmaatschappij om een schutting van een paar
100 M. lang en 4 M. hoog langs den spoorbaan te plaatsen,
uitsluitend voor het schrille gezicht van de treinen, die met
een snelheid van vermoedelijk niet meer dan 25 K.M. kwamen
aanstormen.
Een handelsvriend van spreker, een Franschman uit Parijs,
die voor zijn zaken veel auto rijdt en zoo nu en dan wel eens
per auto hier komt, laat zijn auto altijd in Breda staan en
durft daarmede niet naar Rotterdam te komen, allereerst
omdat hij bang is voor al die fietsers, die zich zoo weinig
storen aan de regels van het verkeer en verder vanwege de
maximum-snelheid omdat hij alleen van Breda naar Rotterdam
rijdende eens 3 aanhoudingen had gehad wegens overtreding
der maximum-snelheid.
Spreker hoopt niet, dat in dezen weer de langzaamste hier
het tempo zal aangeven; men wil vooruit en wie het verkeer
onnoodig tracht op te houden, begrijpt den geest van den
tijd niet.
De heer Verweij zegt, dat volgens den heer Romijn de
gemeente Leiden op een begrooting van 8 millioen jaarlijks
4 millioen aan salarissen zou uitgeven. Deze mededeeling kan
en zal misschien in de gemeente een tendentieuse uitwerking
hebben, evenals een paar jaar geleden een mededeeling in
de Tweede Kamer, dat door het Rijk jaarlijks 500 millioen
werd uitgegeven aan salarissen; die tendentieuse mededeeling
is door de pers gegaan; men kreeg van de beteekenis daarvan
een onjuist beeld. Spreker vreest, dat de door den heer Romijn
in denzelfden geest genoemde cijfers ook in deze gemeente
niet zullen nalaten een ongunstigen invloed uit te oefenen.
Het gaat niet aan om hierbij zonder meer te rekenen het
gelieele bedrag, dat de gemeente moet betalen aan de onder
wijzers; die post wordt voor een zeer belangrijk bedrag van
het Rijk teruggevorderd. Verder vallen onder dat bedrag van
2.700.000, dat de gemeente aan salarissen betaalt, ook de
salarissen voor personen, werkzaam aan de gasfabriek, aan
de gestichten, het slachthuis en aan de electiiciteitsfabriek,
4 bedrijven die aanzienlijke winsten in de gemeentekas brengen.
Mede dus door de uitbetaling van de salarissen aan deze
ambtenaren is het mogelijk om hier de begrooting sluitend
te maken. Hiermede moet men rekening houden bij een
objectieve beoordeeling van die cijfers.
Spreker acht het in het belang van de gemeente om deze
meening er tegenover te stellen.
Wethouder Tepe heeft aan spreker gevraagd of het zijn
bedoeling was het werkliedenreglement rauwelings in het
Georganiseerd Overleg te brengen. Die voorstelling van zaken
is wel wat erg eenvoudig en elementair, en daaiom stelt
spreker er prijs op zijn bedoeling even te verduidelijken. Hij
heeft met zijn opmerking omtrent inschakeling van het Ge
organiseerd Overleg bij de behandeling van deze aangelegenheid
bedoeld, niet dat de Wethouder het Georganiseerd Overleg
zou bijeenroepen en dan tot de leden der Commissie zou
zeggen: »laten wij nu eens gaan praten over het werklieden
reglement", maar dat bij de bespreking van deze aange
legenheid als uitgangspunt zou worden genomen het oordeel
van Burgemeester en Wethouders daarover. Hij heeft zich
voorgesteld, dat de zaak dan vóór 1 September in het Ge
organiseerd Overleg kan worden afgedaan.
In het antwoord, dat de Voorzitter hem heeft gegeven in
zake den 1 Mei-dag, heeft spreker bevestigd gevonden hetgeen
hij in eerste instantie heeft gezegd, dat door het College min
of meer de waarde van den 1 Mei-dag werd miskend. Ofschoon
hij kan toegeven, dat er wel eenigermate van het bestaan
van een dualisme in deze zaak sprake is, meent hij, dat de
beteekenis van den 1 Mei-dag zoo moet zijn, dat hij zich kan
voorstellen, dat er een eenheid bestaat, ook al zou onverdeeld
daarvan geen sprake zijn. De sociaal-democraten willen den
1 Mei-dag algemeen als een feestdag beschouwd zien, zoodat
spreker zich kan voorstellen dat, als er een meerderheid was
van sociaal-democraten, er ondanks dat dualisme geen bezwaar
zou bestaan om den lsten Mei als een feestdag te beschouwen.
Daardoor zou niets te kort worden gedaan aan de overtuiging
van hen, die den verjaardag van de Koningin als een feestdag
beschouwd wenschen te zien.
Spreker heeft gemeend hierop de aandacht te moeten
vestigen, omdat de 1 Mei-dag bij zijn partij hoog wordt aan
geslagen.
De heer Wilbrink heeft de organisaties, welke over voldoende
strijdkassen beschikken en daaruit niet putten ter bestrijding
van de werkloosheid, in gebreke gesteld. Hij heeft zich met
zijn gedachten verplaatst naar 25 a 30 jaren geleden en dat
bracht spreker op het idee om tegenover de bewering van
den heer Wilbrink dit op te merken; het is juist de wensch
en het streven der arbeiders zelf geweest door middel van
hun organisaties tegen werkloosheid te verzekerendit streven
wordt nu algemeen gewaardeerd en als juist aangemerkt. En
dan kan men nu niet zeggen, dat het niet voldoende is. Het
kan ook den heer Wilbrink bekend zijn, dat in deze richting
ook voortdurend de aandacht der organisaties is gevestigd,
om de bestaande werkloosheidsverzekering zoodanig uit te
breiden, dat ook in de toekomst van verbeteringen kan worden
gesproken, n.l. door de verzekering zoo te regelen, dat door
samenwerking tusschen arbeiders, patroons en overheid door
gegaan wordt op den weg, die leiden kan tot een zoo gunstig
mogelijke oplossing van dit vraagstuk; in hoeverre daarbij
op de medewerking van de partijgenooten van den heer
Wilbrink kan worden gerekend, staat nu nog te bezien; indien
de Regeering, die toch dichter bij den heer Wilbrink staat
dan bij spreker, dezelfde voortvarendheid op dit stuk toonde
als de moderne vakbeweging, zou spreker geen oogenblik
vreezen, dat die zaak niet binnen eenige maanden voor elkaar
zou kunnen zijn, maar juist de tegenstand der partijgenooten
van den heer Wilbrink doet die zaak nog haperen.
De heer Wilbrink bedient zich ter bestrijding van het voor
stel van den heer van Stralen, om de wachttijdregeling
tijdelijk buiten werking te stellen, van argumenten, die in
geen enkel opzicht opgaan. Spreker vestigt er de aandacht