DONDERDAG 22 JANUARI 1931.
97
spreker dat betoogd. Hij heeft echter niet bepleit de veemarkt
door een andere gemeente te laten betalen.
De heer Wilbrink voegt spreker toe, dat dit een bijkomstig
heid is, welke vanzelf in orde komt. Spreker zegt dit te hopen.
De heer Wilbrink meent, dat, als die zaak niet in orde
komt, dit niet uit een financieel oogpunt van veel invloed
zal zijn op de gemeentelijke huishouding.
Wat den aanleg van industrieterreinen aangaat, kan spreker
zich volkomen aansluiten bij den heer Bosman.
De heer Coster wenscht in alle perceelen watermeters ge
plaatst te zien, zoodat niemand meer zal behoeven te betalen
dan hij verbruikt. Spreker hoopt, dat de ingezetenen van die
watermeters bevrijd zullen blijven, omdat hij er een groot
nadeel van vreest. Waarschijnlijk zullen de kosten der aan
schaffing van de meters en der controleerende ambtenaren
meer bedragen dan de bezuiniging op het waterverbruik,
waarbij nog komt, dat zij, die het 't slechtst kunnen betalen,
de menschen met groote gezinnen, die de wasch aan huis
hebben, meer zullen moeten gaan betalen, wat spreker on-
wenschelijk vindt.
Tenslotte moet hij zijn houding bepalen tegenover de voor
stellen van den heer Manders. Het eerste voorstel van den
heer Manders houdt in, dat een commissie zal worden be
noemd om te onderzoeken, wat tegen eventueele werkloosheid
gedaan moet worden.
De heer Manders zegt, dat het niet noodzakelijk is, dat een
nieuwe commissie zal worden benoemd.
De heer Wilbrink waagt het te betwijfelen, of dan de
bestaande commissie voor de Werkverschalfing deze studie
ook nog er bij moet verrichten.
Ten aanzien van het tweede voorstel van den heer Manders
is het hetzelfde. Door den Raad is gepleit voor werkver
ruiming; het College antwoordde dat het deed wat het kan;
de heer Manders kan, als lid der Commissie van Fabricage,
misschien beter dan een outsider aangeven, wat als werkver
ruiming in aanmerking komt en spreker gevoelt er zeer weinig
voor om een zinledig voorstel mede te helpen aannemen.
Ten aanzien van het derde voorstel had spreker liever, dat
de heer Manders zich geheel duidelijk had uitgesproken,
wat hij daarmede wil. Wil de heer Manders even ver gaan
als op het oogenblik Burgemeester en Wethouders doen,
zooals door den Raad is vastgesteld, of wil hij wat verder
gaan, zooals de sociaal-democraten voorstellen? 01 wil hij
Burgemeester en Wethouders uitnoodigen de steunregeling te
herzien, terwijl zij zich pas zeer positief hebben uitgelaten,
dat de steunregeling geen herziening behoeft?
Voorstel 5 van den heer Manders acht spreker evenmin
voor aanneming vatbaar. Wanneer Burgemeester en Wet
houders dit voorstel in praeadvies moeten nemen, zullen zij
heel verstandig doen het in handen te stellen van enkele
professoren in de economie; dan krijgt men te zijner tijd
een zeer lijvig rapport, dat misschien nog onbegrijpelijker is
dan het voorstel zelf, dat volgens spreker voor practische
uitvoering dus niet in aanmerking komt.
Ten aanzien van het zesde voorstel sluit spreker zich aan
bij den heer Wilmer.
Spreker is tegenstander van de zakelijke belasting op het
bedrijf en heeft meermalen afschaffing daarvan bepleit. Af
schaffing van de straatbelasting gaat in de tegenwoordige
omstandigheden geheel in tegen de eischen vaneen behoorlijk
gemeentebestuur; dezelfde partij, die voorstelt belangrijke
uitgaven ten laste der gemeente te brengen, heeft tegelijker
tijd toch den moed om voor te stellen een gemeentelijke be
lasting uit te schakelenzij stelt er wel wat tegenover, maar
lang niet genoeg.
Nu heeft de heer van Stralen naar aanleiding van het
feit, dat de sociaal-democraten het vorige jaar gestemd hebben
vóór de verlaging van den vermenigvuldigingsfactor, opge
merkt: wij waren niet van plan in dien val teloopen,dat wij
niet voor belastingverlaging zouden stemmen, die door anderen,
als mogelijk, werd voorgesteld. Het College en ook spreker
hebben er toen met nadruk op gewezen dat de financieele
toestand der gemeente niet zoo gunstig was en dat men nog
groote behoefte had aan stadsverbeteringen en objecten voor
werkverruiming en dat men dat geld dus in kas moest
houden.
Die argumenten hebben de sociaal-democraten kalm naast
zich neergelegd, omdat zij vreesden dat, indien zij dat niet
deden, dit op de kiezers een ongunstigen indruk zou maken.
Om die reden zijn zij met het voorstel van de meerderheid
meegegaan. Spreker noemt dat uit den weg gaan voor een
ongunstigen indruk, welke bij de kiezers zou kunnen ontstaan,
en hij vindt dat niet het meest verheven standpunt vooreen
gemeenteraadslid. Dat zij sympathieke belastingvoorstellen
afstemmen en daardoor Burgemeester en Wethouders het
regeeren bijna onmogelijk maken, althans een toestand schep
pen, waarbij het College, dat toch de verantwoordelijkheid
blijft dragen, niet meer den moed zou hebben met eenig
voorstel tot werkverruiming te komen, lijkt spreker zoo incon
sequent, dat hij er de juiste uitdrukking niet voor kan vinden,
maar in elk geval lijkt het hem geenszins een behoorlijke
behartiging van de gemeentebelangen.
De heer Wilmer zegt, dit jaar bij de algemeene beschou
wingen geen algemeene politieke vraagstukken te hebben
besproken. Met veel belangstelling heelt hij de besprekingen
gehoord, welke door verschillende van zijn medeleden op
algemeen politiek gebied zijn gehouden. Hij heeft dit jaar
niet het socialisme bestreden, evenmin als de excessen, welke
in het moderne kapitalisme ten eenenmale zijn ingegroeid;
alleen heeft hij enkele woorden gesproken over de politiek
van de S.D.A.P. in Leiden en over de politiek van die partij
in den Leidschen gemeenteraad. Hij achtte het noodig dat te
doen, opdat de Raadsleden zouden weten wat zij aan elkander
hebben en ook de burgerij zou weten wat zij aan de Raads
leden heeft. Hij heeft gezegd, dat de sociaal-democraten meer
malen denkbeelden lanceeren en voorstellen doen, waarmede
zij spreker is daarvan overtuigd meenen het gemeente
belang te dienen, en hij wil er aan toevoegen, dat hij voor
verschillende van die ideeën en voorstellen sympathie heelt,
zooals trouwens in den loop der jaren wel is gebleken. Hij
kan waardeering hebben voor het goede, dat in een stelsel
zit, ook al staat hij principieel tegenover dat stelsel.
!n de tweede plaats heeft spreker gezegd, dat de S.D.A.P.
te Leiden meermalen denkbeelden lanceert en voorstellen doet,
waarmede zij niet beoogt het dienen van het gemeentebelang,
maar alleen het versterken van de partij. De heer Verweij
heeft hem dat zeer kwalijk genomen en nu wil hij met enkele
feiten demonstreeren hoe hij tot deze overtuiging komt, De
heer van Eek heeft gezegd, dat spreker hem nu 12 jaarlang
lastig valt over een uitlating, door hem op een congres der
S.D.A.P. gedaan. Allereerst is het niet juist, dat spreker den
heer van Eek daarmede 12 jaar lastig geval'en heeft; spreker
heeft bedoelde uitlating een enkele keer in het midden ge
bracht en heeft bovendien niet alleen op die uitlating van
den heer van Eek zijn conclusie gebouwd. Het is misschien
voor sommige jongere leden der S.D.A.P. wel goed dit nog
even in herinnering te brengen. Op het partijcongres van
1919 zeide de heer van Eek, dat hij het gemeentebestuur van
Leiden bestookte met moties en betoogingen in zake de levens
middelenvoorziening, terwijl hij wist dat het gemeentebestuur
daaraan niets kon doen, omdat die voorziening in handen
was van de Regeering. De heer Schaper zeide toeneen der
gelijke tactiek moet U later zelf bezuren, waarop de heer
van Eek antwoordde: intusschen zijn wij daardoor in Leiden
groot geworden.
Maar op deze ook nu door den heer van Eek bedoelde
uitlating alléén heeft spreker zich niet beroepen; in Het Volk
van 20 April 1920, nadat er veel geschrijf en gewrijf was
geweest en die uitlating aan alle kanten bezien en belicht
was, schreef de heer Albarda:
»En als die n.l. sociaal-democratische Wethouders
daar hun intrede gedaan hebben, vati Eek, dan zullen zij
moeten beantwoorden aan de eischen, die gij, met misken
ning van de werkelijkheid en van de mogelijkheden, aan de
burgerlijke raadsgroepen en aan het burgerlijke Burgemeester
en Wethouderscollege hebt gesteld. Uw sociaal-democratische
Wethouders zullen aan die eischen niet kunnen voldoen. Hun
arbeid zal een teleurstelling zijn, erger dan dat, tot een débacle
voeren. En hoe groot zal de waardeering blijken voor uwe
tactiek, die op zoo'n débacle met zekerheid aanstuurt?"
Die uitspraak van den heer Albarda betreft niet een onder
deeltje van de politiek van den heer van Eek sinds 10
jaren mag de heer van Eek op een onderdeel van meening
zijn veranderd maar het wezen en de kern van diens
politiek. Spreker mag veronderstellen, dat de heer van Eek
op het oogenblik nog precies hetzelfde is als in 1920, toen de
heer Albarda aldus oordeelde. Dat oordeel is toch minstens
even onaangenaam als wat spreker in het midden heelt ge
bracht. Die uitspraak van den heer Albarda is spreker ook
herhaaldelijk door de feiten gebleken waar te zijn. Elk jaar
bij de begrooting dient de S.D.A.P. voorstellen in, waardoor
de inkomsten der gemeente belangrijk worden verminderd
en de uitgaven verhoogd; zulke voorstellen moeten op een
débacle uitloopen en de S.D.A.P. zou die voorstellen niet doen,
wanneer zij in het College de verantwoordelijkheid droeg of
wanneer zij wist, dat zij door den Raad zouden worden aan
vaard. De diepste ondergrond van deze voorstellen is dus
propaganda voor de partij. De heer van Stralen heeft zoo
juist spreker een nieuw argument aan de hand gedaan,
toen hij zeide: wij hebben voor die belastingverlaging niet
gestemd, omdat wij dat voorstel goed vonden en in het belang
van de gemeente, maar om de rechterzijde een politiek for
tuintje te onthouden. De heer van Stralen heeft daarmede
dus ruiter lijk erkend, dat de S.D.A.P. niet altijd het gemeente-