94
DONDERDAG 22
JANUARI 1931.
den uitkeeringsduur voor haar rekening te nemeri, eerst wel
eens met de leiders der bonden gaan spreken over een bijdrage
van die zijde. Dit wordt niet gedaan en daarmede staat vast,
dat er geen enkel bezwaar tegen is, dat de organisaties baar
andere kassen op een behoorlijk peil houden, wat in den
tegenwoordigen tijd zelfs noodzakelijk moet worden geacht,
opdat eventueele aanvallen op de loonen zullen kunnen worden
afgeslagen.
De heer Goshnga wil, dat de arbeiders zelf betalen in de
kosten der voortgezette uitkeering en ook in die der crisis-
uitkeeringen. Het Nederlandsch Verbond van Yakvereenigingen
heeft reeds twee jareu geleden aan de Regeering voorstellen
gedaan, strekkende om te komen tot volledige werkloosheids
verzekering met stichting van een crisis-fonds, dat tot taak
zou hebben om na het verstrijken van de regelernentairen
termijn zoo noodig voortgezette uitkeeringen aan de uitge
trokken arbeiders te doen. Tevens werd voorgesteld in dat
crisis-fonds te doen bijdragen door de Regeering, door de
organisaties en door de werkgevers, maar daarop is de
Regeering totnogtoe niet ingegaan. Zij is steeds in gebreke
gebleven een behoorlijke werkloosheidsverzekering in het leveri
te roepen, zoodat men het thans nog moet doen met een
werkloosheidsbesluit, gedateerd van 1917, waarbij verschillende
gemeenten vrij zijn om zich al dan niet aan te sluiten, waar
door het kan voorkomen, dat gemeenten zich aan de werk
loosheidsverzekering kunnen onttrekken.
De heer Eikerbout voegt spreker toe, dat dat er niet veel
meer zijn, maar spreker zegt dezer dagen in de courant te
hebben gelezen, dat de besturen van kleine gemeenten in
Zeeland, ondanks den herhaalden aandrang van de talrijke
werklooze arbeiders in die gemeenten, hebben geweigerd zich
bij dat werkloosheidsbesluit aan te sluiten.
Spreker wil nu nog een enkel woord zeggen aan het adres
van den heer Goslinga. Hij maakt allereerst den Wethouder
zijn compliment over diens knappe rede, al is hij het met den
inhoud daarvan lang niet eens. Verschillende passages in de
rede van den Wethouder, geven reden toteenige verwondering.
Zoo was de veronderstelling van den Wethouder, dal de
sociaal-democraten zich laten dwingen en dringen door de
communisten, tamelijk onjuist. Dit is heusch niet het geval;
een organisatie met duizenden leden, zooals de moderne
arbeidersbeweging is, zal zich niet door zulk een onbeteekenende
organisatie op sleeptouw laten r.emen of zich de wet laten
voorschrijven; zij maakt zelf uit wat noodig is en vraagt
allerminst advies en laat zich allerminst in de door de com
munisten gewenschte richting dringen.
Nu hebben vrijwel alle Raadsleden gezegdde werkloosheid
is zeer groot, maar de Wethouder zegt: het is minder dan
in andere plaatsen en het schikt dus nogal. In de laatste 8
jaren is het echter nooit erger geweest dan nu; dus bepaalde
aanleiding voor dien optimistischen uitroep van den Wet
houder is er dus niet.
De Wethouder verweet spreker en de zijnen ook, dat zij
tegen werkverschaffing zouden zijn! Dit is niet geheel juist;
spreker stelt werkverruiming voorop, maar accepteert ook
werkverschalfing, mits daarbij geen hongerloonen worden
betaald. Nu hebben volgens den Wethouder sprekers partij-
genooten in Haarlem gestemd vóór de werkverschaffing in
Castricum, waar het loon 22.50 was. Dit is mogelijk; spreker
kan dat hier natuurlijk niet beoordeelen; vanmiddag is reeds
medegedeeld, dat zij hebben voorgesteld er 25.van te
maken. Bij de werkverschaffing in Leiden is het loon echter
niet 22.50 maar f 20.25, dus tamelijk wat minder.
De Voorzitter vraagt of die loonen nooit hooger ge
weest zijn.
De heer VAN' Stralen erkent dit, maar wat heeft hij daar
mede nu te maken? In een conferentie met den Wethouder,
om te trachten die loonen wat te verhoogen, hebben de
Wethouder en de heer Krantz medegedeeld, dat zij volkomen
overtuigd waren, dat de loonen bij den Leidschen Hout te
laag waren, dat zij al het mogelijke hebben gedaan bij het
departement om ze gewijzigd te krijgen, maar dat het niet
gelukt is. Het is dus niet te verwonderen, dat spreker onder
dergelijke omstandigheden tegen zoodanige werkverschaffing
is, waar dergelijke hongerloonen betaald worden, terwijl de
heeren daarnaast erkennen, dat door de arbeiders behoorlijk
en flink gewerkt wordt.
Bij den Wethouder ontmoette spreker geen sympathie voor
zijn voorstellen; sprekers voorstel inzake den huurtoeslag zou
voor 1930 vorderen f 23.000.voor 1931 waarschijnlijk het
dubbele. Echter zal dan waarschijnlijk ook de door Burge
meester en Wethouders zelf voorgestelde begrooting van
100.000.voor 1931 wel de helft te laag zijn; dus dan is
er misschien aanleiding voor Burgemeester en Wethouders,
waar wij nog voor de beslissing staan, om daarop reeds een
bedrag te leggen, als vaststaat, dat die uitgave voor dit jaar
onvoldoende zal zijn.
De Wethouder heeft een beetje een caricatuur gemaakt
van de uitwerking van sprekers voorstel, waardoor een werk
looze een totaal bedrag aan steun zou ontvangen van zelfs
30.50.
De heer Goslinga zegt, dat het zelfs nog hooger kan
15.plus 1.50 voor elk kind
De heer Kooistra: Onder 14 jaar!
De heer Goslinga zegt, dat dat er niet bij staat.
De heer van Stralen zegt, dat zij duidelijk hebben laten
uitkomen, dat de bedoeling was om de norm voor gehuwden
en kostwinners te brengen op 15.en den kindertoeslag
van 1.25 op 1.50 per kind.
Als de heer Goslinga daaruit gelezen heeft, dat voor elk
kind, ongeacht den leeftijd, die toeslag zou worden gegeven,
dan is dat onjuist.
Het is trouwens een fout van de regeling, dat de toeslag
voor de kinderen slechts tot het veertiende jaar wordt ge
geven, want spreker heeft aangetoond, dat in de gezinnen
met kinderen, die ouder zijn dan 14 jaar en werkloos worden,
de toestand zeer hachelijk wordt door het ontbreken van een
regeling, waarbij de kindertoeslag voor alle niet verdienende
kinderen geldt. Te Amsterdam wordt voor elk inwonend
gezinslid 1.50 toeslag gegeven.
De heer Goslinga voegt spreker toe, dat daar een maximum
is bepaald, en spreker geeft dat toe, maar wijst er tevens op,
dat bij een bijzonderen maatregel, welke den laatsten tijd is
getroffen, is bepaald, dat dat maximum kan worden over
schreden en dus feitelijk niet meer geldt.
Wat zijn voorstellen betreft, heeft spreker berekend, dat,
met inbegrip van cokes, een gezin, bestaande uit 9 personen,
onder wie 7 beneden de 14 jaar, kan komen tot een uitkeering
van 23.30. Hij is daarbij uitgegaan van een inkomen van
het hoofd van het gezin van 30.— per week.
De heer Goslinga voegt spreker toe, dat de loonen van de
bouwvakarbeiders hooger zijn en dat het daarom gaat, maar
spreker ontkent dit, omdat bij aanneming van zijn voorstellen
deze voor alle arbeiders zullen gelden.
De Wethouder deelde triomphantelijk mede, dat een ver
hooging van de kasuitkeering zeer wel mogelijk was, en
noemde als voorbeeld den bakkersgezellenbond, die in overleg
met den Minister den uitkeeringsduur en de uitkeeringsbe-
dragen had verhoogd, maar dit voorbeeld kan in dit geval
niet gelden, aangezien de toestand in het bakkersbedrijf ge
heel anders is dan die in het bouwbedrijf. Die verhooging
heeft alleen kunnen plaats hebben, omdat in het bakkersbedrijf
weinig werkloosheid voorkomt.
De heer Goslinga heeft gezegd, dat de indexcijfers sinds
enkele jaren zijn verlaagd, en dat is op zichzelf wel waar,
maar spreker stelt daartegenover, dat in dien tijd ook de
steun is verlaagd.
De heer Goslinga Dat is nooit gebeurdik heb het speciaal
gevraagd.
De heer van Stralen antwoordt, dat in 1922 de eerste
motie van den heer Heemskerk en hem is aangenomen,
strekkende om de norm der uitkeering van het Armbestuur
te stellen op f 15.dat kort daarop de werkloozen zijn
ondergebracht bij de gemeentelijke steunregeling en toen een
regeling is getroffen, waarbij de norm eveneens op 15.
werd gesteld, In elk geval is dat bedrag later verlaagd.
Maar bovendien, die verlaging van de index-cijfers zal wel
beteekenis hebben, maar toch weinig voor degenen, die met
een geringe uitkeering moeten rondkomen. Als men op den
rand van het gebrek leeft, zal die prijsverlaging niet zoozeer
tot uitdrukking komen als in het geval, dat men een be
hoorlijk inkomen heeft. Daarbij moet de Wethouder nog in
aanmerking nemen, dat de huishuren, die een groot deel der
steunuitkeering opslokken, sindsdien niet verlaagd, doch sterk
verhoogd zijn.
De Wethouder heeft aangekondigd plannen en maatregelen,
om arbeiders naar de Rijkswerkverschaffing uit te zenden
spreker zal die plannen en voorstellen van het College af
wachten en dan zijn houding daaromtrent bepalen.
De steunregeling van het Rijk is inderdaad zeer slecht, nog
slechter dan de Leidsche steunregeling op het oogenblik is
en ook dan die in vele andere plaatsen. Wanneer de gemeente
dus een Rijksbijdrage vraagt, zou men misschien genoodzaakt
worden den steun te verlagen in plaats van te verhoogen;
spreker is er dus op het oogenblik heel weinig voor geporteerd
steun van het Rijk te accepteeren. Want eer men dus kan
aannemen, dat het Rijk in den steun zal bijdragen, is het
toch het beste eerst de steunregeling te herzien en dan Rijks
bijdrage te vragen; dit is beter dan omgekeerd.
De Wethouder sprak herhaaldelijk over de strijdkassen der