92 DONDERDAG 22 JANUARI 1931. te hooren: wij kunnen niet ontkennen, gij, sociaal-democraten, komt steeds op voor de belangen van de arbeiders. Eenigszins vergoelijkend wordt er dan bijgevoegd: maar onze partij doet ook weieens wat. Daaruit trekt spreker de conclusie dat, als zijn partij op den ingeslagen weg voortgaat, zij niet bang behoeft te zijn, dat haar invloed niet zal toenemen, dat de socialistische ideeën niet zullen groeien onder de arbeiders en de socialistische maatschappij niet naderbij zal komen. De heer van Stralen constateert, dat gebleken is hoe het werkloozenvraagstuk ditmaal in het middelpunt van de be langstelling heeft gestaan. Men zal niet ontkennen, dat de voortdurende aandrang, ten opzichte van dit vraagstuk door sprekers fractie uitgeoefend, daaraan niet vreemd is. Bijna alle sprekers hebben het over de werkloosheid gehad. Het is alleen jammer, dat niet allen hebben gesproken in den geest, waarin spreker en de zijnen dat gaarne hadden gehoord. Aan de waarde van de uitspraak, dat armoede en werk loosheid het gevolg zijn van de zonde, wil spreker evenmin als de heer van Eek iets afdoen, maar die uitspraak heeft weinig waarde, waar het hier betreft snel in den noodtoestand te voorzien. Het is dan ook wel eigenaardig dat juist degenen, die den mond altijd het meeste vol hebben over de zonde als oorzaak der werkloosheid toevallig altijd het minst bereid zijn mede te werken aan maatregelen tot voorziening daar tegen. Als frappante voorbeelden daarvan noemt spreker de heeren Parmentier en van Es, die zich steeds het felst ver zet hebben tegen door spreker en de zijnen voorgestelde maatregelen. In één opzicht waren echter allen het eens, n.l. dat er toch wel wat moet gebeurener bleek alleen verschil van meening te bestaan of dit moest geschieden door over heidshulp dan wel door particuliere hulp. De heer Donders erkende, dat de overheid in deze een zeer belangrijke taak had, maar dat particulieren hier aanvullend moesten optreden de heer Wilmer deelde verder mede, dat zijn richting zooveel aan particuliere hulp doet en dat j.l. Zondag bij de R. K. kerken 687.voor de werkloozen was gecollecteerd. De heer Wilmer heeft gezegd: een zeer bescheiden begin. De heer van Stralen vraagt, waar dit bedrag zeer beschei den is en misschien 1.50 zal beteekenen voor eiken R. K. werklooze, of de heer Wilmer meent, dat zijn particuliere hulp in staat zal zijn elke week, zoolang de crisis duurt, te zorgen voor degelijke huipaan de werkloozen? Spreker vreest, dat de volgende collecte wel wat minder zal opbrengen dan de eerste, want in den regel krijgt men nogal spoedig genoeg van het geven van dergelijke giften en vindt men het lastig. Dergelijke bedragen hebben toch zoo bitter weinig te beteeke nen om in den heerschenden nood te voorzien en daarom kunnen hier alleen forsche overheidsmaatregelen helpen. De heer Parmentier prees den gemeenschapszin van zijn kerk en stelde daartegenover, dat de S. D. A. P. in dit i pzicht niets doet. De S. D. A. P. is echter geen instelling van lief dadigheid, maar een organisatie met een geheel ander karakter, waarvan men dit niet kan verlangen. Spreker betwijfelt zeer sterk, of ook b.v. de anti-revolutionnaire kiesvereeniging par ticuliere hulp zal geven, want de heer Parmentier legde juist den nadruk op de kerkelijke hulp, op do diaconie, en sprak niet over de hulp, door een bepaalde vereeniging te verleenen. Spreker ontkent niet, dat van christelijke zijde een en ander wordt gedaan, maar dat is toch ook noodig. De Christelijke leer is toch een liefdeleer, en zij, die naar die leer willen handelen, moeten dat ook in daden toonen. Spreker zal niet ontkennen, dat er menschen zijn die wer- kelijken Christenzin huldigen, maar hij mag toch wel con- stateeren, dat de zoogenaamde naam-Cbristenen, die het be ginsel der liefde niet in hun daden leggen, in aantal de ware Christenen overtreffen. Spreker zou wel namen kunnen noemen van Christelijke werkgevers, die op zeer onchristelijke wijze met hun arbeiders omspringen. In verband met het verwijt van den heer Parmentier, dat de sociaal-democraten aan liefdadigheid niets doen en altijd op de overheidskas leunen, wijst spreker er op, dat de leden van de S.D.A.P., ook al is deze een arbeiderspartij, waarbij weinig kapitaalkrachtige menschen zijn aangesloten, aan ge meenschapszin ook nog wel het een en ander doen. Vooreerst betalen de leden der vakvereenigingen hun contributies deze zijn soms zeer hoog waaruit blijkt, dat die menschen bet beginsel der self-help erkennen en begonnen zijn zich te verzekeren tegen het risico der werkloosheid. Bovendien be talen tal van leden der organisaties contributie aan de werk lozenkassen, terwijl zij met vrij groote waarschijnlijkheid kunnen weten, dat zij geen gevaar loopen werkloos te worden. Zij doen dat vrijwillig in het belang van hun kameraden, als uiting van hun gemeenschapszin. Verder stelt spreker de vraag of de sociaal-democraten bij natuurrampen en dergelijke zich ooit onbetuigd hebben gelaten. Zij helpen dan evengoed als de andere burgers. Enkele jaren geleden heeft de krabbelpenning, waarvoor spreker's partij genoot Kleerekoper in y>Het Volk" een oproep heeft gedaan ter leniging van den grooten nood, welke in Drente bestond, tienduizenden guldens opgebracht. Zelfs politieke tegenstanders hebben daarvoor hun bewondering uitgesproken. Er is meer. Vele vakbonden houden er particuliere steun fondsen op na voor zieke en oude leden, die nergens meer steun krijgen. Tal van tuberculose-fondsen zijn door de orga nisaties opgericht, waarin de menschen vrijwillig hun gitten storten ten einde hun medemenschen te helpen. De »Zonnestraal"-collecte heeft elk jaar een buitengewoon groote opbrengst en in de commissie van die vereeniging zitten tal van sociaal-democraten, die hun tijd en krachten geven om dergelijke collectes te doen slagen. Gezien dat alles, gaat het niet aan schamper te spreken over het gebrek aan gemeenschapszin bij de sociaal-democraten. Men moest daarover liever zwijgen. Alleen bij werkloosheid, die geen natuurramp is, maar een direct gevolg van het kapitalisme, volgens den heer Donders een uitwas daarvan, is de taak uitsluitend voor de overheid, omdat alleen die in het massale gebrek tengevolge van een dergelijke crisis kan voorzien. In dergelijke omstandigheden is met particuliere hulp niets te bereiken en daarom moet de geheele gemeenschap daarin bijdragen. Als bewijs daarvoor voert spreker aan, dat vele werkgevers bij eenige slapte hun arbeiders direct ontslaan, zonder zich te bekommeren om hun lot, en dergelijke personen zou men willen vrijstellen van het medebetalen aan werkloozenzorg, door zich te bepalen tot particuliere hulp. Waarschijnlijk is toch van die werk gevers, die bij het geringste gevaar voor hun winst hun arbeiders op straat zetten, voor de particuliere liefdadigheid niet veel te verwachten; die maken zich er niet druk over, of het aantal werkloozen met honderden vermeerderd wordt; ook dragen zij geen cent bij in de werkloosheidsverzekering, hetgeen spreker ook schandalig acht. Wil men op zulke men schen een beroep doen om mede te helpen Het eenige middel is hen te dwingen, mede te betalen. Het denkbeeld van den heer Wilbrink, dat de menschen vrijwillig de bespaarde belastinggelden in een fonds zouden storten, is een gebaar zonder meer; de heer van Eek heeft dit reeds teruggewezen; spreker gaat daarop niet in, omdat het geen doel zou treffen en juist degenen, die spreker wil doen bijdragen in de leniging van deze crisis, zich er aan zouden onttrekken. Dan had spreker het beter gevonden deze week is spreker gebleken dat de heer Wilbrink daaraan geen schuld had dat de rechtsche groepen dat politieke trucje niet hadden uitgehaald om belastingverlaging door te voeren; de sociaal-democraten hebben er voor gestemd, mede omdat zij den heeren dat politieke fortuintje niet in de hand wilden geven; dan zou er meer geld in kas geweest zijn en had de Wethouder van Financiën niet met zooveel nadruk kunnen zeggen, dat hem de middelen ontbreken om iets in de door spreker gevraagde richting te doen. De heer Vallentgoed heeft reeds verklaard, dat de sociaal democraten vandaag nog bereid zijn de belasting te verhoogen, speciaal met de bestemming om de werkloozenondersteuning te verbeteren. Dit is een beter denkbeeld dan dat van den heer Wilbrink. Dan moet iedereen het betalen en komt het er ook. De heer Bosman gaf den arbeidersorganisaties de schuld van den langen duur der crisis; die moesten in dezen tijd soepeler zijn en loonsverlaging accepteeren, waardoor de crisis spoediger zou eindigen. Hieruit blijkt weer dat het, althans in de gedachten van die heeren steeds de arbeiders zijn die het gelag moeten betalen. Hoe komt men er bij in dezen beroerden tijd er op aan te dringen, dat de arbeidersorga nisaties in loonsverlaging zouden toestemmen? En dan is de vraag gewettigd: gesteld dat de organisaties tijdelijk loons verlaging accepteeren, in de veronderstelling, dat daardoor de crisis teneinde zou zijn, zullen dan de werkgevers na afloop van de crisis weer vrijwillig de loonen verhoogen? Spreker vreest, dat het tegendeel het geval zou zijn en, evenals na beëindiging van de vorige crisis, gevochten zou moeten worden om de toegepaste loonsverlaging ongedaan te maken. Het is wel eigenaardig, aan den eenen kant wordt door den heer Bosman aangedrongen anderen hebben dat onder steund op loonsverlaging en aan den anderen kant zijn stemmen opgegaan om gelden uit de strijdkassen te halen teneinde daarmede de kasuitkeeringen te verhoogen. Het is mooi uitgedacht; eerst de loonen verlagen, vervolgens de strijdkassen verzwakken en daardoor de arbeiders machteloos overleveren aan de werkgevers. De arbeiders vliegen daar niet in, daarvoor zijn zij te verstandig geworden, zij laten zich niet verlokken door dit zoet gefluit van den kapitalisti- schen vogelaar. Het verwijt, dat de sociaal-democraten onder communistischen invloed zouden handelen, werpt spreker evenals de heer van Eek dit deed, ver van zich af. Dat verwijt is ongegrond, want sinds elf jaren hebben de sociaal-democraten hier hun eigen politiek en hun eigen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 16