DONDERDAG 22 JANUARI 1931. 91 Spreker had het in den Raad kunnen zeggen en heeft ook eenige keeren in dezen geest in den Raad gesprokenhij kan niet begrijpen wat voor opruiende taal men daarin nu kan vinden. Bovendien zou dit volkomen in strijd zijn met het belang der S. D. A. P., n.l. dat er ordelijk betoogd zou worden, niettegenstaande de menschen in geprikkelde stemming ver keerden. Er is dan ook waardig gemanifesteerd; het zou dwaasheid zijn geweest de menschen op de een of andere manier op te ruien. Nu zegt de heer Parmentier, dat hij die beleedigende woorden aan sprekers adres voorwaardelijk heeft gebruikt. Dat bevredigt spreker niet; dat blijft een beleediging. Als men zegt: je bent een schurk, tenzij je dit en dat bewijst, dan acht spreker die uitdrukking onbehoorlijk en hij verlangt dus, dat de heer Parmentier die uitdrukking terugneemt. De heer Wilbrink maakte er aanmerking op, dat spreker gesproken heeft over een cynische houding. Indien dit juist was, dan zou spreker zijn verontschuldigingen aanbieden, maar hij heeft het slechts in algemeenen zin gebruikt en gezegd: gelukkig die arbeider, die door harden, onzellzuchtigen arbeid de teleurstelling te boven weet te komen, die de cynische houding bij publieke lichamen bij hem heeft gewekt. Spreker heelt dit dus in algemeen verband gezegd betreffende de parlementaire lichamen en de mentaliteit der arbeidersklasse. Spreker kan niet zeggen dat uit het antwoord van den heer Tepe groote warmte sprak voor invoering der medezeggen schap, die het begin is van de economische democratie. Men heeft de politieke democratie, zeer zeker een zeer belangrijk recht, maar dat toch niet volledig kan voldoen aan billijke eischen, wanneer daarnaast ook niet wordt ingevoerd econo mische democratie. De arbeider is als staatsburger gelijkge rechtigd, maar is onmondig in het bedrijf en dat is geen bevredigende toestand. Natuurlijk zal de medezeggenschap in de practijk geleerd moeten worden, zoowel door de arbeiders, als door de chefs, maar zij zal in het algemeen de arbeiders maken van eenvoudig arbeidsnummers tot medewerkers aan het doel, dat met de productie wordt beoogd. Niemand kan de waarde daarvan ontkennen; wie recht krijgt om zelf mede invloed uit te oefenen op de productie, gaat onmiddellijk ook mede gevoelen de verantwoordelijkheid; het is altijd beter te werken met verantwoordelijke dan met onverantwoordelijke medewerkers. Nu heeft spreker zijn voorstel zoo voorzichtig mogelijk gesteld en hij vraagt daarin alleen een principieele uitspraak inzake invoering der medezeggenschap. Niemand zal kunnen ontkennen, dat men mettertijd daartoe zal moeten komen, maar daarnaast vraagt spreker een onderzoek naar de wijze, waarop zij kan worden geregeld, om aldus te bevorderen den bloei der bedrijven. Spreker stelt dus de invoering op den voorgrond, doch met het doe! den bloei der bedrijven te bevorderen. Het spijt spreker, dat de Wethouder daarvoor absoluut geen sympathie heeft uitgesproken en alleen naar het vorige begrootingsdebat heeft verwezen: de tijd is daar voor nog niet rijp en men moet nog maar wachten daarmede. Alleen heeft de Wethouder deze kleine concessie gedaan, dat bij het onderzoek, dat ingesteld zal worden naar de reorgani satie van de Commissie voor Georganiseerd Overleg en van de dienstcommissies, ook onder het oog zal worden gezien de mogelijkheid van invoering van medezeggenschap. Een zeer magere toezegging, waarover spreker wel iets wil zeggen. Indien de Commissie voor Georganiseerd Overleg en de dienstcommissies een zekere mate van medezeggenschap krijgen, dan zal dat volledig buiten de beheers- en bestuurs commissies omgaan. Spreker heeft als commissaris van de lichtfabrieken dikwijls het onaangename gevoel gehad, dat hij en zijn mede-commissarissen geheel buiten de personeels zaken werden gehouden. Hij is nu en dan wel in staat iets te weten te komen, maar hij acht het zeer gewenscht, dat men bij het nemen van besluiten weet hoe de menschen, die er bij betrokken zijn, er over oordeelen. Hij heeft indertijd daarom voorgesteld om in de vergaderingen van de beheers commissie ook toe te laten, evenals de directeur eri de adjunct-directeur, vertegenwoordigers van het personeel met een adviseerende stem, maar men is daarop niet willen ingaan. Spreker vindt het jammer, dat men bij toekenning van een zekere mate van medezeggenschap aan de Commissie voor Georganiseerd Overleg en aan de dienstcommissies twee lichamen zal krijgen, welke naast elkander werken, en hij acht het van groot belang, dat er verband in gebracht wordt. Hij stelt een buitengewoon groot vertrouwen in den directeur der lichtfabrieken, maar als hij de wijze, waarop de fabrieken worden beheerd, wil beoordeelen, wenscht hij ook te weten hoe het personeel er over denkt. De commissies van beheer behooren rechtstreeks contact te krijgen met het personeel en als de zaak geregeld wordt, hoopt spreker, dat de betreffende beheerscommissies bericht zullen krijgen of er contact zal ontstaan tusschen die commissies en die dienstcommissies. Spreker komt tot de gemeentelijke bemoeiing met de levensmiddelenvoorziening. De heer Goslinga wees er op, dat het te Amsterdam in hoofdzaak gaat om het gezamenlijk in- koopen door de gemeente voor verschillende gemeentelijke instellingen, ziekenhuizen, Maatschappelijk Hulpbetoon, kinder voeding enz. Men acht dat in het belang van de gemeente. Spreker vraagt ol een dergelijke centrale inkoop ook niet voor de gemeente Leiden van belang zou zijn. Hier zouden de schoolkindervoeding en de ziekenhuizen er ook van profiteeren. Spreker weet niet of een dergelijke centrale inkoop ook hier niet van belang zou zijn, maar de heer Goslinga onderschat toch wel het optreden van den levensmiddelendienst in Amster dam in andere opzichten. Spreker heeft enkele cijfers mede gedeeld uit een uitvoerig onderzoek, door een hoofdambtenaar van den Levensmiddelendienst in Amsterdam hier ter stede ingesteld en komt op grond daarvan tot de conclusie, in tegenstelling met die van verschillende andere leden, dat de vleeschprijzen in Amsterdam lager zijn, dat de brandstoffen- prijzen hooger en de aardappelprijzen gelijk zijn. Dit uit voerige, officieele onderzoek, bij reeksen van winkeliers inge steld, kan men niet terzijde stellen door terloops even hier of daar te intormeeren. De prijzen in Amsterdam zijn gemid deld dus niet hooger dan hier, terwijl het vermoeden aan wezig is, dat in Amsterdam normaal de prijzen hooger zijn dan hier, doordat daar de loonen en de winkel- en pakhuis huren hooger zijn. Maar daarmede is men er niet. In Amster dam heeft men waarborgen, dat men goede waar krijgt: men kan klagen en dan stelt de levensmiddelendienst een onder zoek in. De prijzen zijn dus lager dan zij anders zouden zijn en men heeft bovendien controle, dat men behoorlijke waar krijgt. De heer Bergers zegt, dat men in Leiden toch de controle volgens de Warenwet heeft. De heer van Eck zegt, dat de ambtenaar, die dit onderzoek heeft ingesteld, bevonden heeft, dat hier ter stede verschillende artikelen onder een anderen naam verkocht werden. Wanneer in Amsterdam een leverancier betrapt wordt op het leveren van tweede qualiteit in plaats van eerste, dan kan men dat aangeven en wordt zulks gepubliceerd; in het vervolg zal hij het dan wel nalaten. De heer Goslinga verweet den heer Wilmer, dat hij in dit opzicht niet zuiver in de leer was, maar eenigszins opportu nistisch. Maar de partijgenooten van den heer Goslinga in den Amsterdamschen Raad, die medegeholpen hebben aan invoering van dezen dienst, zijn dan toch ook opportuniteits- menschen; die hadden daartegen geen bezwaar. De heer Goslinga zegt, dat men ook wel eens moet huilen met de wolven in het bosch. De heer van Eck zegt, dat dit hier ook wel zal komen. Wanneer men met politieke tegenstanders op bepaalde punten tot overeenstemming moet komen, en men meent daarmede het algemeen belang te dienen, moet men dat wel eens doen. Spreker komt er evenwel tegen op, dat de heer Goslinga zegt het kan wel eens goed zijn, maar het moet toch niet ge beuren, want het belang van den middenstand verzet zich er tegen. Spreker acht het toch wel heel sterk, dat men het algemeen belang opoffert aan dat van den middenstand. Ten slotte komt spreker tot het verwijt van den heer Wilmer, als zou het de sociaal-democraten, en spreker speciaal, niet alleen te doen zijn om de voorstellen, welke zij indienen, maar ook om de propaganda, welke er mede gediend wordt. Spreker weet niet, hoe de heer Wilmer dat heeft bedoeld. Het spreekt van zelf, dat men, voorstellen indienend, daar mede tegelijk de partij dient. De heer Wilmer voegt spreker toe: als die voorstellen op zich zelf goed en bereikbaar zijn, dan is er niets tegen. Indien spreker daaruit moet concludeeren, dat de sociaal-democraten naar het oordeel van den heer Wilmer voorstellen indienen, niet omdat zij die op zich zelf deugdelijk achten, maar alleen terwille van de propaganda, dan moet spreker daartegen opkomen. De heer Wilmer kan dat niet bewijzen. Als de sociaal-democraten een voorstel doen, meenen zij dat het goed is en doen zij moeite het aangenomen te krijgen. Spreker weet niet of de heer Wilmer gedoeld heeft opeen uitdrukking van spreker, waarvan deze 12 jaren last heeft gehad, welke hij op een partij-congres heeft gebruikt, nog voordat hij lid van den Leidschen Raad was, in een gedach- tenwisseling met den heer Schaper, n.l. »wij zijn er groot mede geworden". Iets dergelijks heeft bij het indienen der voorstellen niet voorgezeten. Elk voorstel is ernstig bedoeld, maar het is den voorstellers ook niet onverschillig of zij buiten den Raad met hun voorstellen succes hebben. Dat is volkomen menschelijk. Zij zitten in den Raad niet alleen om voorstellen te verdedigen, maar ook om hun invloed buiten den Raad te doen groeien. Is het eenerzijds teleurstellend, als hun voorstellen worden verworpen, anderzijds is het bemoedigend, dat hun invloed groeit, ook onder de arbeiders van kerkelijke- richting. Bij het doen van huisbezoek tijdens de verkiezingen krijgen zij van kerkelijke arbeiders dikwijls

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 15