90 DONDERDAG 22 JANUARI 1931. Voortzetting ran de geschorste openbare vergadering op Donderdag, 22 Januari 1931, des avonds te 8£ unr. Thans zijn afwezig de heeren Huurman en Kuivenhoven. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1931. De heer van Eck zet zijn rede voort en zegt, dat de heer Parmentier heeft gezegd: wat doet eigenlijk de S.D.A.P. niets anders dan requestreeren en petitionneeren. Daaruit blijkt, dat de heer Parmentier van de taak van de S.D.A.P. bijzonder weinig afweet. Vóórdat de S.D.A.P. was opgericht, heeft men gedacht, dat het socialisme zoo maar voor het grijpen lag, dat het proletariaat zich eenvoudig krachtig had te organiseeren om naar de macht te grijpen en dat de toe stand dan vanzelf wel in orde zou komen. Na de oprichting van de S.D.A.P. zijn die denkbeelden echter belangrijk ver anderd; men weet nu, dat men het socialisme alleen kan bereiken door overgangsmaatregelen, dat men eerst zal moeten probeeren door invoering van bedrijfsorganisatie orde te scheppen, voorzoover mogelijk, in het kapitalisme en dat men door invoering der socialisatie, dus door de productie te doen plaats hebben door middel van democratisch ingerichte, zelf standige bedrijven onder toezicht van de overheid, de productie moet opvoeren. Men weet ook, dat de gemeenschap, welke het socialisme zal moeten vormen, daarvoor rijp zal moeten zijn, en sprekers partij zal zich moeten verweren, om haar organisatie en de gemeenschap voor het socialisme rijp te maken. Dit alles is een zeer belangrijke taak. De leden van. de S.D.A.P. hebben meer te doen dan requestreeren en petition neeren. Zij hebben organisatorisch werk te verrichten, zij hebben in de vakbeweging een belangrijke taak te vervullen; zij hebben hun opvoedingsinstituten voor ouderen en jongeren, hun zang-, muziek- en tooneelvereenigingen. Bovendien moet worden gezorgd, dat de leden worden opgevoed tot goede socialisten, dat zij zich leeren indenken in de eigenschappen, welke worden verlangd van de menschen in de toekomstige maatschappij, en dat zij zullen probeeren om, voor zoover zulks in deze maatschappij mogelijk is, dienovereenkomstig te leven. Waar deze zeer belangrijke taak dikwijls de arbeidskracht en de financieele middelen der partij en der leden te boven gaat, is het te veeleischend om bovendien van de partij te verlangen, dat zij een soort liefdadigheidsinstelling zal vormen. Zij kan geen andere dingen meer op zich nemen. Dat de S.D.A.P. veel kapitalisten onder haar leden telt, gelijk de heeren Parmentier en Coster hebben beweerd, is een fabeltje, dat telkens weer de rondte doet. Uit het aantal stemmen, dat in de wijken der gegoeden op de lijsten der S.D.A.P. wordt uitgebracht, blijkt het tegendeel. De S.D.A.P. is de partij der mindergegoeden, maar waar de enkele gegoede leden tevens in de politiek op den voorgrond tredende personen zijn, die alom in den lande bekend zijn, meent men ten on rechte, dat de partij een groot aantal gegoede leden telt. De heer Parmentier beweerde, dat er ook leden van de S.D.A.P. zijn, evenals van de andere partijen, die zich door cumulatie van functies hooge inkomsten verzekeren. De S.D.A.P. is echter de eerste politieke partij geweest, die maatregelen tot beperking der cumulatie heeft genomen en spreker heeft daarover van Katholieke zijde waardeerende uitingen gehoord, n.l. dat het wel gewenscht zou zijn, dat in andere politieke partijen dat voorbeeld werd nagevolgd. Het is heel aardig, dat men aan de S.D.A.P. hoogere eischen stelt dan aan andere politieke partijen; dat is een bewijs, dat men de S.D.A.P. niet onderschat, maar men kan haar niet iets verwijten, dat ook in de andere partijen nog niet in orde is gemaakt. Natuurlijk is niet ieder, die lid wordt van de S.D.A.P., direct een volbloed-socialist in den goeden zin van het woord, maar haar streven is wel goede socialisten van hen te maken. Volgens den heer Parmentier had spreker niet het recht, de arbeiders op te wekken vertrouwen te stellen in het par lementarisme, omdat spreker op het optreden van Burge meester en Wethouders en in het algemeen op dat van den Raad nogal eens critiek oefent. Dit moet men echter opvatten als de vriend, die de feilen toont, want wanneer het parle mentarisme politiek gered moet worden, zal dit beslist moeten geschieden door de arbeidersklasse. Indien langzamerhand de parlementaire lichamen niet meer voldoen aan de eischen van de bourgeoisie, zullen de fascistische neigingen onder de bourgeoisie zeer sterk toenemen; als het parlementarisme gered zal kunnen worden, zal dit, evenals in Duitschland, door de arbeidersklasse moeten geschieden. Spreker oefent dus geen critiek uit terwille van de critiek of om den per sonen onaangenaam te zijn, maar juist om de arbeiders te doen zien, wat door de parlementaire lichamen in het belang der arbeidersklasse bereikt kan worden. De heer Parmentier sprak ook minachtend over de invoering van de medezeggenschap bij de N.V. de Arbeiderspers; spreker weet niet of de heer Parmentier in de zaal tegenwoordig was, toen spreker uitvoerig mededeelde, hoe die geregeld is; anders kan hij niet begrijpen, hoe men daarover minachtend kan oordeelen. Die regeling is bijna woordelijk overgenomen uit het rapport over bedrijfsorganisatie en medezeggenschap en de N.V. de Arbeiderspers is de eerste groote onderneming in het land, die de medezeggenschap invoert, zoowel adviseerend als beslissend. De Ondernemingsraad heeft zeer groote advi- seerende bevoegdheid en het recht wordt verleend een bin dende voordracht op te maken voor Commissarissende arbeiders mogen dus voor een deel kiezen hen, die aan het hoofd van het bedrijf staan. Als de heer Parmentier hier minachtend over oordeelt, moet hij eens een onderneming aanwijzen, waarbij de medezeggenschap beter is geregeld. Men kan zeggen, dat het eerder had moeten gebeuren, maar, zooals spreker reeds mededeelde, had de arbeiderspers met groote financieele moeilijkheden te worstelen, 'zoodat het niet geraden was zich aan proefnemingen te wagen, want de invoering van de medezeggenschap, welke den eersten tijd aan de kinderziekten zal lijden, blijft altijd een betrek kelijke proefneming, al is spreker overtuigd, dat zij op den duur tot goede resultaten zal leiden. Spreker komt nu op de uitlating van den heer Parmentier over de opruiende taal, welke hij zou hebben gebruikt. Hij gaat niet in op de vragen, welke hem zijn gesteld door den heer Parmentier, want deze is niet zijn rechter en hij is niet de beschuldigde van den heer Parmentier. Maar toch wil hij den heer Parmentier wel iets vragen. Hij zal den heer Par mentier niet vastleggen op de juridische beteekenis van «opruien", omdat hij begrijpt, dat deze als niet-jurist daarvan niet precies op de hoogte is, maar «opruien" wil zegyen: aanzetten of opwekken tot strafbare daden, en nu zal het den heer Parmentier niet gelukken te bewijzen, dat spreker dat heeft gedaan. Spreker neemt aan, dat de heer Parmentier heeft bedoeld, dat spreker de vergadering in een dergelijke geprikkelde stemming heeft gebracht, dat daarvan misschien ongeregeldheden het gevolg zouden zijn. Spreker heeft in die vergadering gesproken met warmte hij kan dat niet anders maar volkomen beheerscht, want hij weet, dat men bij het spreken voor werkloozen, die onder deze omstandigheden toch al een weinig in een geprikkelde stemming verkeeren, bij de keuze van zijn woorden zeer voorzichtig moet zijn. Spreker zal voorlezing doen van het vrij uitvoerige en vrij nauwkeu rige verslag, dat in het Leidsch Dagblad van het door hem gesprokene heeft gestaan. Het luidt als volgt: «Dat de over heid alles doet om de ramp der werkloosheid te verminderen, vindt zijn oorzaak in de erkenning, dat elke arbeider recht heeft op werk tegen goed loon of voldoende ondersteuning. De S.D.A.P. heeft reeds lang van tevoren maatregelen bepleit om deze ramp te voorkomen. Burgemeester en Wethouders erkenden den ernst van den toestand, doch troffen niet die maatregelen, welke noodig waren om een werkloosheid van zoo groote omvang te bestrijden. In tweede instantie heeft de raadsfractie, toen de werkloosheid eenmaal een feit was geworden getracht de ondersteuning te verhoogen. Ook dit streven heeft voorloopig schipbreuk geleden en nu moeten wij maar afwachten, wat de begrooting zal brengen. Erg gerust is spreker op die resultaten niet. De S.D.A.P. heeft alle parle mentaire middelen aangewend om tot een oplossing te komen tevergeefs. Thans grijpt zij ook naar buitenparlementaire mid delen in den vorm van een betooging, waarin alle werkloozen hun eischen moeten kenbaar maken. Daarvoor is het nu het meest geschikte oogenbhk, omdat eerst nu de massa door drongen is van de noodzakelijkheid. En niet omdat wij het willen, aldus spreker, gaat gij betoogen, maar omdat gij het zelf wil. »Om resultaten te bereiken moeten wij ons wenden tot den Leidschen raad en daarom moeten wij streven naar over eenstemming tusschen de handelingen der Sociaal Democra tische raadsleden in den raad en de actie der werkloozen. «Spreker weet nu al, dat het hem verweten zal worden, dat hij de werkloozen voor zijn politiek karretje wil spannen. Spreker wijst dit verwijt met beslistheid af. «Anderzijdsch zal moeten worden aangevoerd, dat er geen geld is voor inwilliging van de billijke eischen der arbeiders klasse. «Spreker weet het wel, dat de finantieele toestand der ge meente niet rooskleurig is, doch buitengewone omstandigheden wettigen buitengewone maatregelen en er is altijd nog een gemeentelijk spaarpotje, dat hiervoor dan maar beschikbaar gesteld moet worden. Wanneer de gemeente dan mettertijd als gevolg van deze uitgaven niet aan haar verplichtingen kan voldoen, moet het Rijk maar subsidieeren. «Ten slotte wekte spreker op om den optocht zoo indruk wekkend en ordelijk mogelijk te doen zijn, opdat de sj'mpathie der publieke meening worde opgewekt en de burgerij worde overtuigd van het recht en de billijkheid der eischen."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 14