88
DONDERDAG 22 JANUARI 1931.
enge opvatting van den heer Van Es. Indien er voorstellen
komen, waarvan spreker en zijn partijgenooten den inhoud
deugdelijk vinden, dan kan het hun niet schelen met welk
doel en door wie die voorstellen worden ingediend, maar
beoordeelen zij ze alleen naar den inhoud.
Spreker herinnert er aan, dat hij in eerste instantie erop
heeft gewezen, dat men in een buitengewoon ernstigen toe
stand leeft en dat het in het belang van een gezonde ont
wikkeling der maatschappelijke verhoudingen van zeergroote
beteekenis is, de parlementaire instellingen zooveel mogelijk
in waarde te houden. Hij heelt er aan toegevoegd: wanneer
de arbeiders het vertrouwen in die instellingen verliezen,
terwijl men weet, dat in de bourgeoisie groeiende is een
zeer sterke fascistische neiging, welke men niet moet onder
schatten
De heer Parmentier: In de Raadszaal ook?
De heer van Eck zal dat niet beweren, maar vooral onder
de jongeren van de bourgeoisie, onder de studenten, onder
een belangrijk deel van de bevolking, menschen, van wie men
dat niet zou verwachten, openbaren zich fascistische neigingen.
Men heeft gezien hoe in Uuitscnland een sterke Nationaal-
Socialistische beweging is ontstaan en hoe snel bij die partij
wanhopige middenstanders, boeren en kleine ambtenaren
onderdak hebben gevonden.
Het is sprekers overtuiging, dat men hier te lande ver
moedelijk te maken zal hebben met een zeer sterke fascistische
beweging en als er dan bij komt, dat ook de arbeiders het
vertrouwen verliezen in het parlementaire stelsel, dan zijn
de dagen van dat stelsel geteld, wat spreker een ramp zou
achten voor een gezonde normale ontwikkeling der maat
schappelijke verhoudingen. De wanhoop zal dan voeien tot
wanhoopsdaden, wat spreker in hooge mate zou betreuren.
De heer Parmentier heeft spreker verkeerd begrepen, waar
hij zeide, dat deze wapengekletter liet hooren, want spreker
zou dat evenzeer betreuren als de heer Parmentier zelf.
Spreker wenscht andere maatschappelijke verhoudingen maar
deze kunnen z. i. alleen verkregen worden langs geleidelijken
en ordelijken weg, omdat deze weg de eenige zekere weg is.
Hij hoopt den heer Parmentier door deze verklaring tevreden
te hebben gesteld.
Met sympathie heeft spreker van den heer Bosman gehoord,
dat deze het verschaffen van werk beter vindt dan het doen
van uitkeeringen en dat ook hij het idee heeft geopperd om
aan den Leidschen Hout meer werk te verschaffen. Hij heeft
verteld, dat men voor de uitvoering van het allernoodzake
lijkste nog ƒ12.000.kan laten verwerken. Sprekers fractie
zal daartoe gaarne haar medewerking verleenen.
Natuurlijk laat het spreker niet onverschillig, welk loon
daarbij betaald wordt. Spreker heeft met minder genoegen
den heer Bosman hooren spreken over de tarieven van de
Lichtfabriekenin dat opzicht staat hij veel dichter bij den
heer Goslinga; het zou zeer verkeerd zijn het sociale karakter
der Lichtfabrieken uit het oog te verliezenal erkent spreker op
het oogenblik de noodzakelijkheid, dat de gemeente beschikt
over een belangrijk bedrag van de winst, toch zou het ver
keerd zijn, de kleine verbruikers nog meer te doen betalen.
Spreker heeft dit jaar niet, zooals andere jaren, een voorstel
tot verlaging der tarieven gedaan, om daardoor zooveel moge
lijk geld te besparen voor leniging van den nood, doch dit
neemt niet weg, dat zijn standpunt principieel hetzelfde is
gebleven. Daarin staat spreker niet alleen. In «Gezinspolitiek
door de gemeente", uitgegeven door den Nederlandschen
Roomsch-Katholieken Bond voor Groote Gezinnen, leest spreker
«Daarom moet allereerst ons streven zijn zorg te dragen
de winsten uit de bedrijven gering te doen zijn, waardoor
dan de tarieven zoo laag mogelijk gesteld kunnen worden,
waarvan de kinderrijke gezinnen in de eerste plaats profi
teered"
Verder heeft spreker een uitlating gelezen van Mr. Kropman,
Wethouder van Amsterdam, die hij gehandhaafd heeft:
«Het doel der gemeentebedrijven is het economisch en
hygiënisch belang der ingezetenen te bevorderen. Of daartoe
een bedrijf noodig is en of het particulier initiatief niet vol
doende in de behoefte voorziet, zijn vragen, welke in dit
bestek noch in het algemeen noch in het bijzonder behandeld
kunnen en behoeven te worden. Het doel der gemeentebedrijven
is dus niet: versterking van de positie der gemeentekas door
winstuitkeering. Intusschen is de feitelijke toestand deze, dat
vele gemeentebedrijven, zij het ook opgericht met het oog op
economische en hygiënische belangen, winst maken en uit-
keeren aan de gemeentekas. Principieel is dit niet juist, zeker
niet voor de bedrijven, welke voorzien in eerste levensbe
hoeften, in water, gas, tegenwoordig ook in electriciteit, in
vervoer."
De heer Donders zegt, dat de heer van Eck nu ook
Mr. Rom me moet citeeren.
De heer van Eck behoeft toch niet iedereen te citeeren,
die het niet met hem eens is!
Spreker wordt hier dikwijls voor dogmaticus en doctrinair
uitgemaakt, maar dan staat mr. Kropman op hetzelfde doctri
naire standpunt als spreker. Het is toch niet onverschillig,
of men er geen bezwaar tegen heeft, dan wel of men het
principieel onjuist acht, al kan spreker zich voorstellen dat
men in de gegeven omstandigheden zegt: net kan niet anders,
maar is er eenige mogelijkheid om verandering te brengen,
dan grijp ik die aan.
Er is verder gesproken over Zondagsheiliging, maar men
kan toch in een land met een gemengde bevolking als Neder
land iemand, die daaraan geen waarde hecht en er geen
voorstander van is, toch niet dwingen dien Zondag te heiligen
dat is onmogelijk. Maar wanneer men aan den anderen kant
wil, dat die Zondag geheiligd wordt, dan legt men een ont-
zettenden dwang op aan hen, die het daarmede niet eens
zijn; men bepeikt hen in hooge mate in hun persoonlijke
viijheid. Spieker heeft vroeger al eens voorgesteld: bij een
gemengde bevolking moet men elkaar tegemoetkomen en laat
men dus den Zondagochtend vrijhouden voor hen, die op
volledige heiliging en rust gesteld zijn; dan kan men des
namiddags wat meer de vrije hand laten, zoodat ieder, die
den dag op andere wijze wil besteden, waartoe hij ook ge
rechtigd is, dit kan doen. Bovendien, in Noord-Brabant en
Limburg wordt er des Zondags in kroegen gedanst, terwijl
hier wordt geeischt, dat men zich zal neerleggen bij derge
lijke beperkende bepalingen, welke door hen, die er anders
over denken, als een soort vrijheidsbelemmering kunnen
worden gevoeld.
Spreker heelt ditmaal zijn voorstel uitgebreid met het doen
plaats hebben van openbare vermakelijkheden. In de sectie,
waarin hij zat, is een der leden van de burgerlijke meerder
heid hem bijgevallen en hij hoopt alsnog eenigen steun te
krijgen, al is hem tot dusverre daarvan niets gebleken. Hij
acht het in hooge mate onbillijk voor de Leidsche nering
doenden en voor de houders van vermakelijkheden, dat men
te Leiden verbiedt wat in Den Haag niet verboden wordt.
Hij betreurt in hooge mate de houding van de Katholieken,
die, terwijl zij feitelijk voor de vrijheid voelen, altijd mee
gaan met de orthodox Protestanten en in strijd handelen met
de opvattingen, welke ten deze onder de Katholieken heerschen.
Spreker wil wel de gevoelens van anderen ontzien, maar hij
wil ook rekening houden met de opvattingen van degenen,
die den Zondag op een andere wijze willen doorbrengen en
onder wie menschen zijn van strenge levensopvatting.
Spreker komt nu tot het betoog van den heer de Reede,
waarbij hij tevens de beschouwingen van den heer Goslinga
zal kunnen beantwoorden. De houding van de sociaal-demo
craten ten opzichte van de financieele politiek der gemeente
wordt in hoofdzaak beheerscht door den kijk, welken zij
hebben op de ontwikkeling van de politiek-economische ver
houdingen. Spreker heelt meermalen gezegd den toestand
buitengewoon ongunslig te achten, en, al kan men niet
precies zeggen hoe de toestand de eerste jaren zal zijn,
spreker vreest, dat men, met eenige opleving, zal komen te
staan voor een buitengewoon ernstige depressie, waarin het
groote moeite zal kosten bij belangrijke deelen der bevolking
den moed erin te houden en te zorgen, dat de volkski acht
zooveel mogelijk wordt behouden, en waarin de geheele
politiek van rijk en gemeente er op gericht zal moeten zijn
te voorkomen, dat het geestelijk en stoffelijk peil van de
bevolking belangrijk daalt. Wie dat standpunt inneemt, past
dat ook toe op het gebied van de gemeentepolitiek. Men kan
niet zeggen: vandaag ben ik staatsburger en morgen ben ik
inwoner van de gemeente. Vandaar dat sprekers partij
eenigszins anders staat ten opzichte van de houding, welke
inzake de financieele politiek moet worden aangenomen, dan
de wethouder en in het algemeen de leden van de burger
lijke meerderheid.
Het spreekt vanzelf, dat de Wethouder gaarne rekening wil
houden met de nooden der ingezetenen. Spreker twijfelt daar
aan geen oogenblik, maar bij hem zal toch op den voorgrond
staan de zorg voor de gemeentefinanciën. Zij, die zich niet
los kunnen maken van de kapitalistische verhoudingen, den
ken, dat deze maatschappij nog geruimen tijd zal blijven be
staan en dat men volledig rekening moet houden met de
wenschen van hoogere autoriteiten en met de bepalingen der
wetten; men zal dus denken: dat kan ik missen, maar niet
meer. Spreker staat er evenwel iets anders tegenover; hij is
ook voorstander van een ordelijke financieele politiek en hij
begrijpt ook heel goed, dat men uit een gemeentekas niet
meer kan halen dan er ingebracht wordt.
Nu is de toestand der gemeente in dit opzicht zeer ver
anderd door de nieuwe wetvroeger was haar inkomen
tamelijk elastisch; men kon door verhooging van den ver
menigvuldigingsfactor nieuwe inkomsten scheppen. Dat is nu
uit en de gemeente is aan zeer nauwe grenzen gebonden. De
begrooting is met moeite sluitend gemaakt en dit zal het