8G DONDERDAG 22 JANUARI 1931. Burgemeester en Wethouders tegen de tactiek en de voor stellen der sociaal-democraten te berde worden gebracht. Natuurlijk is dit ook dit jaar weer het geval geweest. Men kan de voorstellen der S. D. A. P. niet begrijpen, laat staan waaideeren, wanneer daaraan niet voorafgaat een uiteen zetting, waarom deze voorstellen zijn ingediend en aldus luiden. Spreker kan zich voorstellen, dat men den economischen toestand, zooals die zich nu ontwikkelt en reeds ontwikkeld heeft, buitengewoon duister inziet. Men staat voor een buiten gewoon felle crisis. In Nederland zijn op het oogenblik 10% der arbeiders werkloos; in sommige landen zelts 20%. Men heeft meer crises gekend, maar deze strekt zich uit overeen belangrijk deel der wereld; niet alleen de oude, maar ook de nieuwe wereld is daardoor in hooge mate getroffen. Crises heelt men bij reeksen gekend en het is zeker de verdienste van Marx geweest, dat hij voorspeld heeft, dat zij telkens zullen terugkeeren, dat perioden van opbloei telkens weer werden gevolgd door perioden van inzinking. Hoe geniaal Marx ook was, hij kon niet inzien, dat die beweging van op en neergang in de bedrijven doorkruist zou worden door een andere, n.l. dat men naast die crisis zou krijgen een soort van depressietoestand; de heer Bosman noemde het malaise, welke voor een groot deel een gevolg is van de tegenstelling, welke is ontstaan tusschen het productievermogen van de menschheid en het economisch verteringsvermogen. Spreker sprak van overproductie en zeide, dat er tevens onderconsumptie was. Volgens den heer Bosman is dit eigen lijk precies hetzelfde en tot zekere hoogte is dat waar, maar het heeft toch ook wel practische beteekenis hoe men het noemt. Legt men den nadruk op de overproductie, dan zal het middel om aan de nadeelige gevolgen te ontkomen bestaan in inkrimping van de productie; noemt men het echter onder consumptie, dan zal de oplossing gezocht moeten worden in opvoering van de consumptie. Wat betreft de theoretische oorzaken van de crisis is de heer Bosman sprekers meest principieele tegenstander geweest. Volgens hem zou spreker niet hebben bewezen, dat de crisis een uitvloeisel van de kapitalistische inrichting der maat schappij is, en hij heeft andere oorzaken aangewezen, o.a. de overvloedige oogsten, welke thans een malaise ten gevolge hebben. Spreker vreest, dat de heer Bosman zich moeilijk los zal kunnen maken van de verhoudingen in de kapitalistische maatschappij. Dat gebrek veroorzaakt wordt door overvloed, dat, terwijl er steeds meer kan worden geproduceerd, de oogsten overvloedig zijn, van een reeks artikelen meer gepro duceerd wordt en de opbrengst grooter is dan men verwacht, dat daardoor zooveel menschen in ellende komen, hangt samen met de kapitalistische inrichting der maatschappij. Nu vraagt de heer Bosman of in de toekomstige maat schappij, welke spreker zich voorstelt, ook niet overvloedige oogsten en misoogsten kunnen voorkomen, en dan zegt spreker: zeer zeker, maar in een normaal ingerichte maat schappij zal een overvloedige oogst nooit ellende kunnen ver oorzaken. Men kan zich voorstellen, dat als er misoogst is en er niet voldoende op is gerekend door het vormen van reserve- voorraden, de menschen daaronder lijden, omdat zij allen dan wat minder krijgen en bij een overvloedigen oogst kan men belangrijke reserve-voorraden aanleggen, maar dan kan daar door nooit verwarring en gebrek worden veroorzaakt, zooals thans het geval is. Dit laatste hangt samen met de kapita listische inrichting der maatschappij. De heer Bosman zoekt de oorzaak van de crisis voor een deel in het optreden der vakbeweging. Volgens hem veroor zaakt de vakbeweging stabiliteit in de loonen en past zij zich in dit opzicht niet aan bij de waarde van het geld, waardoor de malaise wel niet in het leven wordt geroepen, maar langer in stand wordt gehouden. Spreker staat niet op dat stand punt. Hij wijst den heer Bosman op een rapport van leden van diens partij in Engeland, waarin wordt uiteengezet van welk ontzaglijk groot belang het voor de industrie is, dat hooge loonen worden uitgekeerd, omdat daardoor het ver teringsvermogen der menschheid wordt bevorderd. Het is wel merkwaardig, dat in dat rapport juist de aandacht wordt ge vestigd op het groote belang van de vakbeweging. Er staat in dat rapport: »Zij (de vakbeweging) heeft er zeer belangrijk toe bijge dragen en kan dit zelfs nog meer doen om de doeltreffend heid in de productie te vergrooten, hetgeen de bron is van loonsverhooging. Het is een goed ding voor de industrie, dat er een voortdurend streven naar booger loon bestaat, omdat dit de leiding prikkelt de doeltreffendheid der industrie te verbeteren. De druk van de vakbeweging heeft in Engeland dezelfde beteekenis gehad als het tekort aan arbeidskrachten in Amerika en de hooge loonen welke daardoor konden worden verkregenhet heeft den werkgevers gedwongen naar middelen te zoeken om goedkooper te produceeren en ver spilling te voorkomen, terwijl, wanneer zij vrij zouden zijn geweest om anders te doen, zij de gemakkelijker maar achter lijke methcde van het laaghouden der loonen zouden hebben gekozen. Het is dan ook te hopen, niet alleen in het belang der arbeiders, maar voor de geheele industrie, dat deze druk voor hoogere loonen, zij het dan dat hij meer constructieve vormen moge aannemen, nooit zal verzwakken. Dit is nu meer noodig dan ooit, omdat groote combinaties de scherpte der concurrentie, welke de voornaamste prikkel tot efficiëntie placht te zijn, heeft verminderd." Dezer dagen las spreker, dat een zeer bekend Engelsch econoom, Keynes, meent, dat het 't beste was om uitgebreide plannen uit te voeren, b.v. bouwplannen. Hij zegt: »In plaats van de arbeiders over te leveren aan de ellende en ze afhankelijk te maken van de werkloozeuonder- steuning, zou het beter zijn om geheel Zuid-Londen, van Westminster tot Greenwich, tegen den grond te gooien en weer op te bouwen. En verder: »Wij zijn niet arm, wij kunnen goed werken en wij leven niet van ons kapitaal. Integendeel. Onze arbeiders kunnen veel meer presteeren dan vroeger." Daaruit vloeit voort, dat er behoefte bestaat aan een grootere consumptie, welke de overproductie zal opruimen en daardoor een beteren toestand in het leven zal roepen. De crisis-theorie van Marx is, naar spreker meent, door de feiten bevestigd. Ongeveer twee jaren geleden, toen men kwam in een lang zame periode van verlevendiging in het bedrijf en iedereen dacht, dat men een betere toekomst tegemoet ging, heeft spreker van economen en vooral van statistische economen gehoord, dat men toen reeds leefde in een tijdperk van hoog conjunctuur en te midden van depressie. Dat is bewaarheid, want de crisis is gekomen. Het is van belang de oorzaken van de crisis vast te stellen. Daaromtrent wofden verschillende meeningen geuit. Prof. Limperg, hoogleeraar in de bedrijfseconomie aan de univer siteit te Amsterdam zegt: „Er zijn voor een bepaalde crisis altijd vele oorzaken op te noemen, maar de belangrijke oorzaak van alle crisissen van dezen aard is deze: de vrije individueele voortbrenging, steeds reageerende op een oogenblikkelijke vraag, leidt onver mijdelijk tot overproductie. Deze is ditmaal in de hand ge werkt door de tijdelijke vraag der r.a-oorlogsjaran eenerzijds en door het wegvallen van de groote afzetgebieden als Rus land en China anderzijds. De vooruitgang van de techniek is een oorzaak voor ver grooting van de voortbrenging. Het een en ander leidt er toe, dat, als op een gegeven moment de vraag niet meer beant woordt aan het toegenomen aanbod, het productie-apparaat der maatschappij voor een deel tot werkloosheid wordt ge doemd, met als gevolg: inkrimping van den arbeidstijd, ont slag van personeel, derving van winst, waarop gerekend was". En verder: «Loonsverlaging op zich zelf is ook al geen geneesmiddel. Integendeel! Loonsverlaging als zelfstandig middel bekeken, versterkt de malaise in plaats van ze te verzwakken". In volkomen tegenstelling met den heer Bosman komt dus prof. Limperg tot de conclusie, dat de vakbeweging, door de loonen op peil te houden, een buitengewonen dienst heeft bewezen door de malaise niet erger te doen zijn dan zij nu is. Tenslotte zegt prof. Limperg: »Er staan ons, naar mijn inzicht, nog donkere jaren te wachten, het is ondoenlijk te zeggen, hoe men die het best te 'boven kan komen. Dat winkeliers en fabrikanten, dat, in het kort gezegd, alle menschen wier inkomsten wissel vallig zijn en door de malaise kunnen dalen, ook in het dagelijksch leven zuinigheid betrachten, lijkt mij een daad van wijs inzicht. Daarnaast acht ik het echter nuttig, dat zij, die kunnen rekenen op een vast inkomen, en, menschelijkerwijs gesproken, met behoeven te vreezen dat zij op zekeren dag zich ontheven zien van hun post, voortleven op den voet, waarop zij tot dusverre den levensstandaard hadden gebaseerd". Om aan de nadeelen der overproductie te ontkomen, moet men haar dus opvangen door de consumptie op te voeren. De heer Bosman noemt hetgeen de heer van Eek met consumptie bedoelt, anders. Voor den heer van Eek bestaat consumptie enkel uit verteren, maar spreker staat op een ander standpunt. Van consumptie moet men niet armer worden. Het doel der consumptie moet niet zijn, vernietiging van het geconsumeerde, doch het geconsumeerde moet door den consument weer worden gebezigd voor nieuwe productie. De heer van Eck zou, volgens den heer Donders, nooit kunnen volhouden, dat inhaerent aan het kapitalisme verbonden is de werkloosheid, omdat er toch niet altijd werkloosheid is. Dat heeft spreker ook nooit beweerd; een crisis duurt niet altijd; er zijn tijdperken van opbloei en van inzinking. Natuurlijk bestaat in een tijdperk van opbloei geen werk loosheid. De heer Donders heeft verder aangehaald prof. Pompe,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 10