WOENSDAG 21 JANUARI 1931. 59 inrichting mogelijk te maken. In een stad met zooveel jongelui, waar bovendien een paar duizend studenten zijn, is het van beteekenis, dat de zwemsport, die minder dan andere sporten lijdt aan excessen op het gebied van wedstrijden, krachtig wordt bevorderd. De belastingpolitiek ziet er in Leiden niet fraai uit; de heer van Eek acht het daarom noodzakelijk zich te wenden tot den Rijkswetgever om steun dit ligt wel in zijn lijn, want hij stelt herhaaldelijk na korten tijd voor, om genomen Raadsbesluiten maar weer in te trekken maar de wet op de financieele verhouding is in de eerste plaats nog pas ongeveer 1 jaar oud; of deze pressie op de Regeering dus tot gevolg zal hebben, dat zij bereid is aan een dergelijk verzoek tegemoet te komen, mag betwijfeld worden. Groote kans is er dat de Regeering voor zoo'n verzoek de schouders ophaalt, ook omdat in de Tweede Kamer die wet is aange nomen met den steun van de geheele sociaal-democratische fractie en omdat in de Eerste Kamer alleen de heer Wibaut tegen heeft gestemd, niet omdat hij tegen de wet was, maar omdat hij tegen enkele andere dingen was, b.v. tegen de beperking van het gemeentelijk belastinggebied. De heer Wibaut heeft zeer waardeerende woorden aan deze wet gewijd; in zijn artikel »De komende strijd" heeft hij op verschillende goede zijden gewezen en ook dien nieuwen strijd aangekondigd, maar onder dit voorbehoud: »Maar wij meenen niet, dat die strijd aanstonds zal kunnen worden begonnen". Spreker weet niet wat de heer Wibaut onder saanstonds" verstaat, maar gelooft, dat zijn opvatting daarvan wel vrij ver af ligt van die van den heer van Eek; dit is op zich zelf geen ongewoon verschijnsel, want de heer van Eek is het op meer punten niet met den heer Wibaut eens en moet erkennen, dat er groote verschillen tusschen hen bestaan ten aanzien van financieele aangelegenheden in de practische politiek; dat kan ook niet anders, want de heer van Eek is, evenals de geheele afdeeling Leiden van de S. D. A. P., in hooge mate doctrinair. Men staat voor het feit, dat de opcenten op de gemeente fondsbelasting tot 60 zijn opgevoerd en die op de personeele belasting tot 100; spreker acht het niet voor bestrijding vatbaar, dat die getallen op het oogenblik niet voor opvoering vatbaar zijn. Dit, zal zelfs de S. D. A. P. in dit geval niet willen, te meer omdat aan die belastingen nog zooveel fouten kleven, die eigenlijk moesten worden verbeterd. De weinige soepelheid van het tegenwoordige gemeentelijke belasting gebied moet zooveel mogelijk bewaard blijven en daarom is dan ook teneinde raad, dat zegt spreker gerust, de straat belasting aangenomen, niet cmdat die belasting zoo fraai was, maar omdat het de eenige manier was om de begrooting sluitend te maken. Nu stelt de heer van Eek voor, die belasting af te schaffen, en zegt: het is de slechtste «belasting, die ik mij denken kan, Spreker heeft er ook niet veel bewondering voor, maar tenslotte is dat niet de vraag, maar wel, op welke wijze men den openbaren dienst behoorlijk kan laten tunctioneeren. De heer van Eek levert zelf het bewijs, dat die belasting niet afgeschaft kan worden, want hij kan niet de middelen aauwijzon, die daarvoor in de plaats zouden kunnen treden. Hij komt wel met eenige belastingen daarvoor in de plaats, maar die zijn op zich zelf niet voldoende; bovendien zouden de reserves moeten worden aangetast en spreker heeft reeds aangetoond, dat dit in deze omstandigheden niet mag. Wat is nu het bezwaar tegen de straatbelasting in het algemeen in een gemeente als Leiden? Deze belasting wordt ook geheven in gemeenten, waar sociaal-democratische Wet houders een zeer belangrijken invloed uitoefenen, zooals den Haag, Amsterdam, Leeuwarden, doch daar heeft men er nooit eenig bezwaar tegen gemaakt. Is de straatbelasting zoo, dat iedereen er in mee moet betalen, dan kan dit een nood zakelijk kwaad zijn en dit is voor Leiden zoo. Men komt er niet zonder dat ieder zijn steentje bijdraagt in de gemeente lijke lasten; maar spreker vraagt of dit zoo verschrikkelijk is en of een arbeider, die zijn belang inziende hooge contri buties aan zijn vakvereeniging betaalt, ook niet eenigszins kan medewerken aan het steunen der gemeenschap, waarvan hij en zijn groep toch ook groot profijt hebben. Met de voorstellen tot verzwakking van de financieele po sitie der gemeente is men op den verkeerden weg, omdat men dan ook de positie der gemeente verzwakt, waar het geldt het treffen van sociale voorzieningen. Is het inzicht in de nooden der massa nu werkelijk zoo groot bij menschen, die steeds weer aanvallen doen op de financieele kracht dei- gemeente, terwijl hier in den Raad er toch meermalen op gewezen is dat elk jaar ongeveer 1 millioen wordt besteed aan sociale voorzieningen. Men kan de geheele quaestie van de practische politiek wel in de gevoelssfeer brengen, maar daarmee komt men niet verder. Spreker herinnert aan het socialistische Berlijn, waar men dat ook heeft gedaan en het gevolg is geweest beheersschandalen en curateele van de Regeering; de Gemeenteraad heeft daar niets meer te vertellen men loopt op het oogenblik daar eenvoudig aan den leiband der Regeering. In Nederland is het niet anders; ook hier zijn een aantal noodlijdende gemeenten, waarover door de Regeering een curateele wordt uitgeoefend, die buitengewoon schei pis; men wordt eenvoudig gelast verschillende posten van de begrooting af te voeren. Moet men nu de kans ioopen, dat Leiden ook dien weg opgaat? Spreker kan daaraan nooit medewerken. Wat de tarieven der Lichtfabrieken betreft, acht spreker het gelukkig, dat dit jaar geen bestrijding behoeft geleverd te worden van voorstellen tot verlaging daarvan. L)e heer Bosman, die tarieven besprekend, heeft een onjuiste verdeeling der verbruikers gegeven. Hij noemde drie groepen: klein verbruikers, groot-verbruikers en handel en industrie. Er zijn echter slechts twee groepen: particuliere verbruikers en handel en industrie. Nu heeft de gemeente tegenover de particuliere verbruikers, kleine en groote, een sociale taak en, als er op wordt gewezen, dat b.v. een étudent wel eens zóó weinig gas en electriciteit gebruikt, dat hij als -verbruiker voor de gemeente duur uitkomt, dan mag daaruit niet de conclusie getrokken worden, dat zoo iemand zooveel moet betalen, dat de kosten geheel gedekt zijn. Er is geen sprake van, dat men voor hen, die weinig gas en electriciteit noodig hebben, uitzonderingstarieven in het leven kan roepen; die menschen kosten nu eenmaal aan de gemeente geld, maar daartegen is geen bezwaar, want dit is een gevolg van de sociale taak van de gemeente. Wat handel en industrie betreft, daar wordt de correctie van zelf aangebracht, omdat de eigen opwekking niet goed- kooper is dan de levering door de Lichtfabrieken. Was dit niet zoo, dan zou men de Lichtfabrieken laten schieten. Op dit punt kan, meent spreker, de bestrijding der tarieven door den heer Bosman niet door den beugel. Spreker komt thans tot de vele voorstellen betreffende den steun aan werkloozen. Steun aan werkloozen behoort aan deze twee eischen te voldoen, dat hij maatschappelijk is te ver antwoorden en bovenal, dat hij kan worden volgehouden, want indien hij geheel of gedeeltelijk moest worden ingetrokken als gaande boven de financieele kracht van de gemeente, dan zou de fout grooter zijn dan wanneer men den menschen nu meer uitkeering ging geven. Spreker gevoelt dan ook wel iets voor het idee van den heer Manders om een commissie te benoemen, bestaande uit menschen, die het bedrijfsleven kennen en met het werkloosheidsvraagstuk in aanraking komen, zoodat zij tijdig hun adviezen kunnen geven. De voorstellen van de sociaal-democraten hebben sprekers sympathie niet, omdat zij aan verschillende fouten mank gaan. Vooreerst kunnen de voorsteller? zelf er de consequenties niet van overzien, maar bovendien kan spreker ze niet anders zien dan als een gevolg van het drijven der communisten. De sociaal-democraten volgen, omdat de zweep van Knuttel boven hun ruggen knalt en kunnen niet van de overige Raads leden vergen, dat dezen het wagentje, dat zij in het moeras hebben gereden, er uit zullen trekken De sociaal-democraten mogen zich er niet over beklagen, dat zij zoo weinig sympathie vinden bij de democratische elementen der rechterzijde, want dit is hun eigen schuld. Willen zij in ernst die sympathie verwerven, dan moeten zij contact zoeken met de democraten der rechterzijde en de mentaliteit van dezen trachten te begrijpen, maar, als zij bij den Raad voorstellen indienen, dan kunnen zij niet verlangen, dat de rechterzijde hen zal volgen, indien die voorstellen van eiken werkelijkheidszin zijn gespeend. Spreker eindigt met vertrouwen uit te spreken in de werk zaamheid van het College en de hoop te uiten, dat het aan het College gelukken zal om, evenals het in de afgeloopen vier jaren heeft gedaan, ook verder door te werken in het belang van de gemeente Leiden. De heer Schüller heelt bij de behandeling van deze be grooting verschillende heeren dank hooren uitspreken over het beleid van Burgemeester en Wethouders, maar achteraf vertelden diezelfde heeren dan, dat zij een en ander nog gaarne uitgevoerd hadden gezien. Zij noemen dit wenschen naar voren brengen, maar spreker betitelt het alscritiek leveren. Eerst wordt de loftrompet gehanteerd en dan wordt op schuchtere wijze critiek uitgeoefend, terwijl die heeren voor zichzelf overtuigd zijn, dat zij eerlijke critiek moesten doen hooren. Spreker noemt als voorbeeld de zakelijke critiek, welke de heer wilbrink met een enkel woord en in bedekten vorm op het beleid van Burgemeester en Wethouders inzake de totstandbrenging van de nieuwe veemarkt uitoefende. Die struisvogelpolitiek zal spreker niet toepassen. Hij zal open en eerlijk, klaar en duidelijk zijn meening uitspreken. Zijn de heeren het er niet mede eens, laten zij hun meening er dan tegenover stellen; zij kunnen er verzekerd van zijn, dat hij hun het antwoord niet schuldig zal blijven. Op de nonsens van Dr. van Es De Voorzitter doet opmerken, dat het niet de gewoonte

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 7