WOENSDAG 21 JANUARI 1931. 57 Speciaal die optochten op Zondagmiddag met. muziek en vaandels moet men zeker niet toestaan. Bij een feest mogen ze op hun plaats zijn, op een Zondag zeker niet. Ze zouden in de hoofdstraten aanleiding geven tot heel wat ongewenschte drukte en luidruchtigheid, welke zich stellig ook zouden mededeelen aan de andere straten en stegen. Spreker acht deze dingen in flagranten strijd met het karakter, dat de Zondag steeds had en z.i. zooveel mogelijk moet behouden. Ook mogen de talrijke mede-ingezetenen, die dit karakter wenscheri hoog te houden, in de viering van den Zondag naar hun eerbiedwaardige overtuiging niet belemmerd worden. - Spreker vindt het ook niet goed, dat door zulke optochten op Zondag verzwaring van arbeid veroorzaakt wordt aan groepen van menschen, zooals politie en eventueele beambten van het verkeerswezen, die aan den optocht zelf niet deel nemen. De kalmte van een rustigen Zondag, waaraan ook zij behoefte zullen gevoelen en waarnaar zij ook verlangen, mag men aan die personen door het houden van dergelijke op tochten niet ontnemen. Verder wil spreker den heer van Eek herinneren aan eenige woorden, zes jaar geleden gesproken door een van diens voornaamste geestverwanten, Ramsay Mac Donald, den tegenwoordigen Eersten Minister van het Engelsche Ministerie, het Labour-Kabinet. In 1924 hield Mac Donald voor den Raad van de Vrije Kerken in Schotland een pleidooi voor den ouden Schotschen Zondag, die zich, zooals wij weten, door zeer groote rust kenmerkt, welk pleidooi hij aldus aanving: »Wij zijn thans overladen met ontspanning. Wij zijn niet in slaat den Zondag goed door te brengen. Ik ben verbaasd, dat zoovelen van mijn vrienden den ouden Schotschen Zondag een last achten. Ik zou willen, dat in onze samenleving iedere man en iedere vrouw den ouden Schotschen Zondag boven den nieuwen Franschen stelden." Ongetwijfeld zullen deze woorden van dezen nobelen hóóg- geplaatsten sociaal-democraat, zegt spreker, op den heer van Eek diepen indruk gemaakt hebben. De heer van Eek zal zich bij het indienen zijner motie wel afgevraagd hebben of de drukte en de luidruchtigheid van optochten met muziek en banieren en van allerlei vermakelijkheden wel wezenlijk tot heil strekken van zijn geestverwanten en of de kalmte van een rustigen Zondagmiddag ook in hun wezenlijk belang niet te verkiezen is boven al die drukte. Jammer, dat de indruk, dien het pleidooi van Mac Donald voor een rustigen, ouden Schotschen Zondag ook voor zijn vele vrienden, blijkbaar niet zoo diep was, dat de heer van Eek zich van het indienen dezer motie heeft onthouden. De heer de Reede zegt dat de groote economische inzinking, welke de geheele wereld beroert, ook aan Leiden niet onop gemerkt voorbij gaat. Door de discussies in dezen Raad zou men tot de conclusie komen, dat de gevolgen dier inzinking eigenlijk alleen drukken op de georganiseerde werklieden en misschien ook een weinig op de ongeorganiseerden, maar niets is minder waar, want de gevolgen van de crisis tasten even sterk het zakenleven, de industrie en den handel aan als het welvaartspeil der arbeiders. Vooral de kleine zaken- menschen, de nijveren, die zelfstandig zijn en in de laatste plaats in aanmerking komen voor eenigen steun van de ge meenschap, lijden er zeer onder. Spreker betwijfelt echter of het constateeren van die feiten voldoende oorzaak is om er hier breedvoerige beschouwingen over te houden, maar waar van andere zijden dieper op die feiten wordt ingegaan en zij economisch worden belicht, mag het spreken van een enkel woord ook van zijn kant niet uit blijven. Hij zal zich niet bepalen tot de verklaring, dat de Christelijk-Historischen tegenover deze dingen anders staan dan de sociaal-democraten en de Vrijheidsbonders, dat zij erkennen, dat ook voor de werkloosheid tenslotte de verklaring wordt gevonden in het woord van Da Costa: Op den bodem aller vragen Ligt der wereld zondenschuld! Die waarheid wordt echter door anderen niet aanvaard en daarom wil hij nagaan of het waar is dat, gelijk de heer van Eek zegt, het kapitalisme of, zooals de heer Bosman beweert, het socialisme eigenlijk de schuld is van al die werkloosheid. Hij behoeft zich eigenlijk niet in die broeder twist te mengen, maar wil dat toch doen, omdat de schijn moet worden vermeden, dat de Christelijk-Historischen eeriiger- mate met die beschouwingen zouden kunnen meegaan. Zoowel socialisme als kapitalisme zijn welhaast even oud als de ge schiedenis evenals de bijkomstige verschijnselen. Zoo heerschte bijv. in den gildentijd naast groote welvaart schrijnende armoede en dat herhaalt zich in alle tijden. Spreker stelt vast, dat men zich daarbij in geen geval mag neerleggen; de verklaring, dat de zonde aan dit alles schuld heeft, ontheft ons niet van den plicht de armoede of welk ander kwaad ook, naar vermogen te bestrijden. Speciaal echter heeft de bakermat en oorsprong van het liberalisme zijn taak verzuimd en is daardoor schuld van een zeer groot deel van de fouten in de tegenwoordige maatschappij. Spreker bedoelt de Fransche revolutie, die de vaan ophief van het droit de l'homme et du citoyen, die de burgers heeft vrijgemaakt en hun staatkundige rechten ge geven, maar toen het er op aankwam de rechten van den mensch behoorlijk te regelen, geheel in gebreke is gebleven. Daaruit is het utopisch socialisme opgekomen, toen verschillende mannen van beteekenis, geen proletariërs, integendeel edel lieden, burgers, fabrikanten, de ellende in de maatschappij zagen, constateerden wat ontbrak en daartegen hun protest deden hooren. De voorbeelden zijn voor het grijpen, doch spreker veronderstelt die bekend. Wanneer nu de heer Bosman de oorzaak o. a. zoekt in de reglementeering van den arbeid, dus iri de maatregelen, de laatste 50 jaren door de Regeeringen genomen, dan geelt spreker hem zelfs eenigszins toe, dat hij gelijk heeft, maar zou de heer Bosman dan daaruit ook werkelijk consequenties willen trekken en zeggen: omdat de wereld niet kan uitzieken, moet men die maatregelen maar intrekken en den arbeider aanzijn lot overlaten? Spreker meent, dat de resultaten, be reikt met die maatregelen, die door liberale en rechtsche regeeringen, mede dank zij den invloed der vakbeweging en van het socialisme, zijn genomen, reden tot dankbaarheid geven. Moet men niet waardeeren de vele maatregelen op allerlei gebied, voor arbeidersverzekering, woningbouw, enz.? Zou de vakbeweging haar invloed moeten verliezen t-genover de werkgeversbeweging? Mag het groepsegoïsme alléén bij de werkgevers naar buiten komen; heeft de werkman niet even goed het recht zich te organiseeren en op gepaste wijze zijn recht te verdedigen? Spreker wil hiervan niets missen en verheugt zich over den aanwijsbaren vooruitgang in het welvaartspeil van den arbeider; naast meer bestaanszekerheid heeft hij ongetwijfeld ook een grooter aandeel iri het maat schappelijk inkomen dan vroeger; het is daarom zijn wel begrepen eigenbelang deze maatschappij in stand te houden, zooals ook de Man duidelijk aantoont in zijn »Psychologie van het socialisme"; het is zijn belang, dat aan deze maat schappij niet wordt getornd; de berichten uit Rusland be wijzen dit. Bij werkloosheid wordt hier thans, zij het in bescheiden mate, voor den werklooze gezorgd, maai in Rusland, het land waar het communisme hoogtij viert, is een arbeider net goed genoeg om onder de /Weep door te gaan en met de Gepeoe in aanraking te komen. Het is een eerste plicht van de gemeentebesturen te trachten aan verbetering van den economischer) toestand mede te werken en daarom worden in dezen tijd aan den Raad en het College zoo hooge eischen gesteld. In het bijzonder rust op het College als leidend orgaan de plicht middelen te zoeken ten einde de schrijnende toestanden in de maatschappij zooveel mogelijk te verzachten. Nu volgt daar niet uit, dat het College in Leiden bij machte zou wezen daarin afdoende verbetering te brengen. Gelijk de heer Donders terecht zeide, gaat het her om wereldverhoudingen en is de maatschappelijke misère hoofdzakelijk een kwestie van internationalisme. Daarom is het zoo verkeerd van den heer van Eek om te zeggen, dat men de dingen niet klein moet zien. Ziet men de dingen klein, als men zich tenslotte bepaalt tot de verhoudingen, waarop men alléén invloed kan uitoefenen, n.i. de verhou dingen te Leiden? Het zou een groote fout zijn zich los te inaken van onze eerste taak, om te zorgen, dat te Leiden wordt gedaan wat op dit oogenblik mogelijk is, maar wan neer daarmee de gevolgen van de malaise niet geheel worden weggenomen, ligi de oorzaak daarvan in het feit, dat men de wereldtoestanden niet kan veranderen, en moet men dat aanvaarden. Het is spreker opgevallen, dat de maatschappelijke omstan digheden weinig op deze begrooting drukken. De steunpost is van bescheiden omvang. Daaraan zou men niet zeggen, dat de werkloosheid zoo ernstig is. Er zijn immers jaren geweest o. a. in 1923, toen ruim 300.000.aan steun verlening werd besteed dat de werkloosheid heel wat hooger uitkeeringen noodig maakte. Men heeft de werkloos heid thans hoofdzakelijk te beoordeelen naar de cijfers van de laatste twee maanden, eri de kans is groot, dat dit jaar de uitgaven der steunuitkeeringen de raming aanmerkelijk zullen overschrijden. Spreker wijst hierop, omdat hij buiten den steunpost op de begrooting weinig posten zou kunnen aanwijzen, welke als gevolg van de tijdsomstandigheden nadeelig op de be grooting werken. Van geheel anderen invloed op deze begrooting isdefinan- cieele wetde Geer. Dit is de eerste begrooting, welke onder den invloed van die wet staat, en het is te betreuren, dat zij begint met een tegenvaller, omdat de uitkeering uit hooide van die wet zooveel lager is dan aanvankelijk werd verwacht. Voorloopig moet men dat feit accepteeren en gelukkig blijven overigens de groote voordeelen, welke aan die wet vastzitten, gehandhaafd. Een van de voornaamste voordeelen is de nivel leering van den belastingdruk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 5