20
stijgt, eveneens gedurende 10 jaren een jaarlijksche bijdrage
gevraagd van 0.10 voor elke k.W., waarmede de maximale
belasting in elk van de op 1931 volgende 9 jaren die van
1931 overtreft, terwijl zij met deze bijdrage tevens den
bouw van het hoogspanningslaboratorium en eventueele uit
breiding van de bestaande laboratoria tot stand denkt te
brengen. Op bovenstaanden voet zou dus van het Leidsche
electriciteitsbedrijf, diens maximale belasting in 1931 op
16.000 k.W. stellende, gedurende 10 jaren, ingaande 1931,
een jaarlijksche bijdrage van 16.000 X f 0-25 4000.of
in totaal ƒ40.000.gevorderd worden, terwijl de bijdrage
van 0.10 per k.W. van het accres, dat per jaar op 1500
k.W. en in 10 jaren dus op rond 15.000 k.W. kan gesteld
worden, gedurende de jaren 1932 tot en met 1940 een van
ƒ150.tot ƒ1.500.stijgende jaarlijksche uitgave zou
eischen.
Behalve de toekenning van bovenbedoelde jaarlijksche
bijdragen in de exploitatiekosten heeft de vennootschap
de bedrijven (resp. de gemeenten en provincies) bovendien
verzocht het benoodigde kapitaal ad 1.250.000.bijeen
te brengen, hetzij door haar, in verhouding tot den omvang
der bedrijven, geld te leenen tegen een rente van 4| af
te lossen uit de bijdragen in 10 annuïteiten, hetgeen voor
het Leidsche electriciteitsbedrijf zou neerkomen op een
kapitaalsverstrekking van 50.000.hetzij door storting
a, fonds perdu van het achtvoud van de jaarlijksche bijdrage,
hierboven op ƒ4.000.becijferd, dus in totaal van ƒ32.000.
met bijbetaling van 0.10 per k.W. maximale belasting van
het accres in de jaren 1932 tot en met 1940.
Het bovenstaande samenvattende zou, wat het Leidsche
electriciteitsbedrijf betreft, dus volledig aan het verzoek
van de vennootschap worden voldaan, indien:
1°. of wordt bijgedragen 40.000.gelijkelijk verdeeld
over de jaren 1931 tot en met 1940, in de jaren 1932 tot
en met 1940 vermeerderd met een van 150.tot 1.500.
stijgende jaarlijksche bijdrage wegens het accres en ten
slotte met verstrekking aan de vennootschap van een kapitaal
ad 50.000.— tegen een rente van 4$% en in 10 annuïteiten
terug te betalen;
2°. öf f 32.000.— a fonds perdu wordt gestort, met bij
betaling in de jaren 1932 tot en met 1940 van een van
150.tot 1.500.stijgende jaarlijksche bijdrage wegens
het accres.
Het komt ons voor, dat de laatstgenoemde wijze van
deelneming de voor de gemeente verreweg voordeeligste is,
zoodat wij daaraan de voorkeur geven. Zouden daartegen
onverhoopt bezwaren bestaan, dan zouden wij in elk geval
het bedrijf willen verbinden tot de betaling van de sub 1°.
bedoelde bijdragen, echter met dien verstande, dat de
kapitaalsverstrekking van 50.000.aan de vennootschap
dan achterwege blijft.
Wij wijzen er nog op, dat de resultaten, welke bij het
in het kortsluithuis en hoogspanningslaboratorium te ver
richten werk zullen worden verkregen, gemeenschappelijk
eigendom worden en dus ter beschikking staan van alle
bedrijven-aandeelhouders der vennootschap, terwijl het in
de bedoeling ligt aan ieder der deelnemende bedrijven het
recht toe te kennen bepaalde onderzoekingen te doen uit
voeren, onaf hankelijk van de vraag, of de daaraan ver
bonden kosten al dan niet grooter zijn dan met de betaling
van het betrokken bedrijf overeenstemt.
Onder mededeeling tenslotte, dat bijna alle aandeel
houders zich reeds in beginsel op de een of andere wijze
tot medewerking bereid hebben verklaard, geven wij Uw
College alsnu op grond van het bovenstaande in overweging
den Eaad voor te stellen:
a. aan de N.V. tot Keuring van Electrotechnische Materialen
te Arnhem in de kosten van oprichting en exploitatie van
een kortsluithuis en hoogspanningslaboratorium met bij
komende werken uit de reserves van de Lichtfabrieken een
bijdrage a fonds perdu te verleenen van 32.000.berekend
naar een maximale belasting van 16.000 k.W. in 1931
b. aan de sub a. genoemde vennootschap voor het daar
genoemde doel ten laste van de Electriciteitsfabriek gedurende
de jaren 1932 tot en met 1940 een jaarlijksche bijdrage toe
te kennen van ƒ0.10 voor elke k.W., waarmede de maximale
belasting der fabriek in elk dier jaren de 16.000 k.W. te
boven gaat;
een en ander onder voorwaarde, dat door deelneming van
de overige aandeelhouders van de N.V. de stichting van de
sub a genoemde laboratoria verzekerd is.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken
van Gas en Electriciteit.
T. S. Goslinga. Voorzitter.
J. A. v. d. Stok, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 33. Leiden, 28 Januari 1931.
Bij het hierachter afgedrukte adres wendden de Leidsche
Slagerspatroonsvereeniging en de E.K. Slagerspatroonsver-
eemging „St. Pelagius" zich tot Uwe Vergadering met het
verzoek de slachttarieven te verlagen, omtrent welk verzoek
wij het gevoelen van de Commissie van Beheer over het
Openbaar Slachthuis hebben ingewonnen.
Met het, mede hieronder afgedrukt, advies dier Commissie
kan ons College zich geheel vereenigen, zoodat wij Uwe
Vergadering in overweging geven op het adres afwijzend te
beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 3 December 1930.
In het hierbij weder teruggaand, om advies in handen
onzer Commissie gesteld, adres verzoeken de Leidsche Slagers
patroonsvereeniging en de Koomsch-Katholieke Slagers
patroons vereeniging„St. Pelagius"den Eaad om redenen, welke
wij hieronder aan een nadere beschouwing zullen onderwerpen,
de slachtrechten zoodanig te verlagen, dat de gemeente
daaruit geen winst meer maakt, welk verzoek, gelet op de
motiveering, zoodanig moet worden gelezen, dat op de
slachthuis exploitatie geen winst meer wordt gemaakt. De
kwestie, aldus gesteld, is eigenlijk een vraag van algemeen
gemeentelijk financieel beleid, tot welker beantwoording
onze Commissie noch geroepen noch bevoegd is. Intusschen
laat de brief van Uw College ten geleide van de gemeente-
begrooting voor 1931, opgenomen in I.S. No. 238 van 1930,
naar onze meening geen twijfel over, dat de gemeente in
1931 en zeker ook niet in volgende jaren de geheele op de
gemeente-begroot ing geraamde winst van het Openbaar
Slachthuis zou kunnen missen, zoodat wij mogen aannemen,
dat het verzoek, zooals het luidt, ook naar Uwe meening
niet voor inwilliging vatbaar is. Doch niet alleen voor de
gemeente, ook voor het Slachthuis en zelfs het slagersbedrijf
zou een dergelijke radicale tariefsverlaging zeer nadeelige
gevolgen hebben. Zou toch overeenkomstig den wensch van
adressanten het geheele batig saldo over 1928 ad rond
55.000.waarvan nog rond 5500.voor rekening van
de Ijsfabriek komt, door een tariefsverlaging zijn wegge
werkt, dan zou de exploitatie reeds thans over 1929
toch bedraagt de winst op het geheele bedrijf, de Ijsfabriek
inbegrepen, reeds 15.000.minder dan over 1928
een verlies hebben opgeleverd, hetgeen weder tot verhooging
van de tarieven had gedwongen. En het behoeft nu zeker
geen betoog, dat een dergelijke schommelende beweging
van de tarieven noch in het belang van de gemeente, noch
in dat van het bedrijf, de slagers en de consumenten is.
Het is dan ook naar onze meening in hooge mate onjuist
de tarieven te willen baseeren op de exploitatie-uitkomsten
van een bepaald jaar, een exploitatie, welke, zooals ook
weder ten aanzien van het slachthuisbedrijf is gebleken, aan
zoo tal van wisselende en onzekere factoren onderhevig is.
De vraag, of er dan wellicht aanleiding bestaat over te
gaan tot een tariefsverlaging op wat meer bescheiden schaal,
is er ook weer een, welke afhankelijk is van de mogelijkheid
en bereidheid om eenige inkomsten van de gemeente prijs
te geven. Onze Commissie beantwoordt ook die vraag ont
kennend. Zooals toch in het hiernevens gaand afschrift van
het rapport ter zake van den Directeur van het Openbaar
Slachthuis uit voerig is uiteengezet, is noch de hier gemaakte
winst, noch zijn in het algemeen de tarieven hier hooger
dan in andere abattoir gemeenten, zoodat op dien grond
een verlaging niet is te bepleiten. Bovendien achten wij een
tijd, waarin de bedrijfsuitkomsten zich in dalende richting
bewegen, niet den meest geschikten om tot tariefsverlaging
over te gaan. Trouwens nog pas kort geleden, in het najaar
van 1927, is een vrij aanzienlijke verlaging van de slacht
rechten van 15% tot stand gekomen. Met een iets be-
teekenende verlaging zijn voorts ook dadelijk groote sommen
gemoeid; zou bijv. thans het slachtrecht voor een paard of
rund met 1.voor een vet- of graskalf met 0.75 en
voor een varken mer 0.20 worden verlaagd, dan zou de
gemeente, berekend over het aantal slachtingen in 1929,
reeds een ontvangst^ derven van 15.500.waarmede de
winst van rond 21.000.op het eigenlijke slachthuis-
bedrijf, welke hieronder nog nader zal worden becijferd,
bijna geheel zou zijn verdwenen. Zouden bovendien, hetgeen
bezwaarlijk te vermijden zou zijn, de tarieven voor de
vleeschwarenfabrikanten in de verlaging worden betrokken,
dan zou ongetwijfeld de geheele winst van f 21.000.verloren
gaan. Eenig reëel voordeel zal daar niet tegenover staan,
omdat, zooals de ervaring heeft geleerd, een tariefsverlaging
niet door een daaraan geëvenredigde verlaging van de vleesch-
prijzen wordt geyolgd.
Op grond van een en ander zijn wij dan ook van meening,