WOENSDAG 21 JANUARI 1931. 75 Onderwijs. Die school heeft eenige schaduwzijden, maar Burgemeester en Wethouders achten verandering nu niet zoo urgent, gezien de vele andere veranderingen, die op het oogen blik op het programma staan, dat dit ter hand genomen moet worden. Deze kwestie heeft zeer sterk de aandacht van het College; reeds meermalen heeft spreker zich er sterk op toegelegd die zaak uit de wereld te helpen, maar tot nu toe heeft spreker moeten wijken voor zijn eigen overtuiging, dat andere dingen veel urgenter zijn dan deze verbouwing, die voorkomt op het 3-jarige werkplan van Burgemeester en Wethouders ten aanzien van de verbeteringen, die noodig zijn bij de openbare scholen. De heer Groeneveld heeft, zooals gewoonlijk, niet kunnen nalaten een klein beetje pikant te zijn. Hij geeft gaarne als zijn meening te kennen, dat de zaken niet vlot genoeg ver- loopen. Wanneer Burgemeester en Wethouders zeggen, dat een zaak hun aandacht heeft, denkt hij: dat zeggen ze, maar dat zal zoo'n vaart niet looperi, dat zal wel een paar jaartjes duren. Wanneer Burgemeester en Wethouders zeggen: u krijgt vóór of onmiddellijk ua de begrooting een advies omtrent de zaak, is de heer Groeneveld zoo vrij het woord „onmiddellijk" niet eens te lezen. Zoo gaat het gewoonlijk met de antwoorden, welke Burgemeester op Wethouders aan den heer Groeneveld geven. De heer Groeneveld stelt zich de omzetting van de derde klasse school in een opleidingsschool eenvoudiger voor, dan ze in werkelijkheid is. De heer Groeneveld zegt, dat de derde-klasse school niet meer bestaat. De heer Tepe bedoelt met die oude aanduiding de school voor eindonderwijs. Spreker vraagt zich af, of de naam derde-klasse school den heer Groeneveld zoo hindert De heer Groeneveld zegt, dat het de waarheid is, maar dat het College het nooit heeft willen toegeven. De heer Tepe zegt, dat men de wijze van inrichten van een school moet bezien in verband met het leerplan en de geheele situatie in de stad, wat betreft de organisatie van het onderwijs. Zoo staan aan de Maresingel opleidingsscholen, welke eeu tamelijk kwijnend bestaan lijden. Nu moet men de vraag onder de oogen zien, of men, wanneer men in een buurt een opleidingsschool sticht, een bepaalde school opeen andere plaats daardoor niet leegpompt. Men moet den toestand nauwkeurig kennen om te weten, welke de consequenties van een dergelijke omzetting zijn. Spreker kan den heer Groeneveld echter de verzekering geven, dat de omzetting zal plaats hebben, zoodra ze mogelijk is. Wat de tweede opleidingsschool voor Gymnasium en H.B. S. betrelt: deze zaak is, wat sprekers aandeel betreft, in zulk een stadium van voorbereiding, dat zij in de eerstvolgende vergadering van het College kan worden behandeld. Spreker weet maar al te goed, dat deze zaak zeer dringend herziening behoeft. Wat de wederinvoering van de schoolbioscoop betreft, is spreker volstrekt geen tegenstander van de bioscoop als middel van opvoeding. Spreker is er echter niet zeker van, hoe de onderwijsspecialiteiten in het algemeen over dit middel denken. De heer Groeneveld. Die zijn verdeeld. De heer Tepe zegt, dat dit inderdaad het geval is. Indertijd scheen het bezwaar te zijn, dat de schoolbioscoop niet de be schikking had over voldoende leerfilms. Dat bezwaar is vrijwel ondervangen. Op het oogenblik beschikken de meeste scholen echter over een uitstekende projectielantaarn, waarmede het onderwijs ten zeerste gebaat is. Het is voor spreker nog de vraag, of het stilstaande beeld niet meer geschikt is voor het onderwijs dan het bewegende. Dat neemt niet weg, dat de vraag zelf, of de schoolbioscoop geschikt gemaakt kan worden voor het onderwijs, zeer ernstig onder de oogen gezien m et worden. Spreker gelooft, dat aan de schoolbioscoop, zooals ze ge durende de proef in Leiden heeft bestaan en nu nog in Den Haag bestaat, deze groote moeilijkheid is verbonden, dat de kinderen van de school naar de bioscoop moeten gaan, m.a.w. dat inbreuk wordt gemaakt op het geregelde schoolonderwijs, waarop toch al zooveel inbreuk gemaakt wordt door het vol doen aan allerlei andere eischen. Hierbij denkt spreker ook aan het zwernonderricht, dat zeer veel offers vraagt van het klasse-onderwijs en de mogelijkheid opent, dat het onderwijs in de school in de war wordt gestuurd. Spreker gelooft, dat wanneer de bioscoop als onderwijs- insti uut werkelijk toekomst mocht hebben, men zal moeten wachten hetgeen niet zoo lang behoeft te duren tot de toestellen, welke spreker op het oog heeft, aanwezig zijn. Het is alleen de vraag, wanneer zij onder het bereik van de verschillende scholen zullen vallen en wanneer het vaststaat, dat de film een voortreffelijk en onder de tegen woordige omstandigheden onmisbaar middel is voor de educatie men in iedere school, of groep van eenige scholen, een verplaatsbaar toestel kan hebben, waarmede men in de klasse kan demonstreeren. Wanneer men zoover is, en spreker ziet dit in de naaste toekomst verwezenlijkt, dan is de tijd gekomen opnieuw onder oogen te zien, of de film moet worden diensibaar gemaakt aan het onderwijs. Op het oogenblik zou spreker nog willen adviseeren niet terug te komen op de indertijd genomen pi oef met schoolbioscooplessen. De heer Groeneveld heeft ook ten aanzien van het zwern onderricht de vrees uitgesproken, dat daaromtrent voorloopig geen praeadvies is te verwachtenook daar was het volgens hem weer: het heeft onze aandacht. Neen, in de stukken staat, dat het in behandeling is; het is zells in een zeer vergevorderd stadium van behandeling. Wanneer er stagnatie in de behandeling van zaken is, is die niet altijd aan het College te wijten; spreker wil ten bewijze daarvan enkele data noemen. Het verzoek om deze zaak in Burgemeester en Wethouders te bespreken is 17 Januari 1930 ingekomen; het is behandeld in de vergadering van Burgemeester en Wet houders van 3 Februari en is toen om praeadvies gesteld in handen van de autoriteiten, de Plaatselijke Schoolcommissie en den Inspecteur en ook bij wijze van proef in handen van verschillende onderwijzersorganisaties, naar aanleiding van hun herhaald aandringen om ook hen in bepaalde onderwijszaken te raadplegen. Spieker heeft er indertijd op gewezen, dat het vragen van advies aan de verschillende organisaties noodza kelijk stagneeiend moest werken; bij dit onderwerp kan men daarvan een bevestiging vinden. Die adviezen zijn onmiddellijk na 3 Februari gevraagd; het laatste van die adviezen van de organisaties is ingekomen op 23 September; toen pas was dus de zaak weer rijp voor behandeling in Burgemeester en Wethouders; toen kon men de ingekomen gegevens pas gaan schiften. Dit is ook niet zoo eenvoudig als de heer Gr oeneveld misschien denkt; voor de organisaties is het betrekkelijk eenvoudig over zoo'n zaak te adviseeren, maar voor Burge meester en Wethouders is het niet zoo eenvoudig uit de verschillende ingekomen adviezen een eindadvies samen te stellener moet gewikt en gewogen wordenzelfs moet over wogen worden, hoe het mogelijk is dit te organiseeren in het geheele onderwijs, in verband met de ligging \an de zwem inrichting en van de scholen, ja zelfs of het practisch uit voerbaar is. Dit gaat niet in een vloek en 6en zucht, wil men tenminste een degelijk praeadvies verwachten. Op dat oogenblik was het ook niet zoo buitengewoon urgent, te meer omdat er toen meer belangrijke zaken waren, die een onmid dellijke behandeling vereischten; de zomermaanden waren pas achter den rug. Niet als gevolg van een trage behande ling door Burgemeester en Wethouders maar door het trage binnenkomen der adviezen hebben Burgemeester en Wet houders de zaak een oogenblik laten liggen, maar zij zal be handeld worden vóór den zomer zoodat, wanneer het prae advies gunstig mocht luiden, nog in het komende seizoen deze zaïk kan worden uitgevoerd. De Voorzitter schorst de vergadering tot Dondtrdag 22 Januari 1931, des namiddags te 2 uur. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 23