WOENSDAG 21 JANUARI 1931. 69 De Voorzitter is bevestigd in zijn oorspronkelijke rneening; doordat de beer Parmentier ze herhaald heeft, zijn diens woorden hem duidelijker voor den geest gebracht, De heer Parmentier heelt veronderstellenderwijze gezegd: indien dit en dat zoo is, hebt u opruiende taal gesproken. Spreker kan hierin geen persoonlijk feit zien; het is straks aan den heer van Eek, den heer Parmentier op zijn woorden te ant woorden. De heer van Eck zegt, dat, als zijn woorden den heer Parmentier niet voldoen, deze dan toch zal zeggen, dat spreker opruiende taal gesproken heeft. De Voorzitter zegt, dat de heer Parmentier dat dan pas op dat oogenblik uitspreekt. Spreker sluit hiermede dit incident. De heer Kooistra neemt daar geen genoegen mede; met uitdrukkingen als deze wordt sprekers geheele partij beleedigd. De Voorzitter zegt, dat de heer Kooistra niet aan het woord is; de heer Kooistra heeft het woord niet van spreker gekregen. Spreker geeft thans het woord aan Wethouder Reimeringer. De heer Reimebinger zal geen economische beschouwingen ten beste geven, hoewel de verleiding misschien groot zou zijn. Spreker antwoordt den heer Groene veld, dat de Kori-oven in het Slachthuis langzamerhand in een staat gekomen is, dat verbetering noodig zal zijn. Met het oog evenwel op het contract, gesloten met de Therrnochemische Fabriek is voor- loopig evenwel, ter besparing van onkosten, daarvoor geen geld uitgetrokken. De heer Groeneveld had volkomen gelijk, dat in 1930 de Therrnochemische Fabriek met den bouw van een fabriek had moeten beginnen. Zoowel de Commissie voor het Slachthuis als het College van Burgemeester en Wethouders hebben de Therrnochemische Fabrieken in gebreke gesteld. De Fabrieken verkeerden echter in financieele moeilijkheden, doordat zij geen kapitaal konden krijgen. Op haar verzoek hebben zoowel de Commissie voor het Slachthuis als Burgemeester en Wethouders haar een uitstel toegestaan, waarmede niets verloren was. Intusschen zal deze zaak zeer spoedig tot een beslissing komen. Spreker zou het hebben toegejuicht, wanneer een zevental fabrieken in het land waren gebouwd, die niet in de onmid dellijke nabijheid van de steden waren geplaatst. Spreker is nog altijd eenigszins bevreesd voor den minder aangenameu geur, waarvan hij vroeger zoo »genoten" heeft. De Minister heeft zich niet gunstig uitgelaten over het verzoek om steun, dat de Fabrieken aan de Tweede Kamer hebben gerichf. Spreker vermoedt, dat men van dien steun niet veel zal vernemen. In elk geval zal het College vóór 1 Februari a.s. daaromtrent bericht krijgen. De Commissie voor het Slachthuis heett reeds overwogen, wat gedaan moet worden, wanneer de oprichting van de fabriek niet doorgaat. In Leiden behoeft men zich daarover niet zoozeer ongerust te maken, omdat de gemeente beschikt over de Kori-oven. De zaak is van veel meer belang voor de omliggende gemeenten. Spreker zegt evenwel toe, dat op 1 Juli 1932, wanneer de zaak in orde moet zijn, alle maatregelen zullen zijn genomen, waardoor de zaak volkomen in orde is. Spreker wenscht in de tweede plaats een antwoord te geven op hetgeen de heer Koole heeft gezegd van het badhuis. Het is spreker een genoegen, den heer Koole nog eens hartelijk dank te zeggen voor datgene, wat hij ten bate van het badhuis heeft gedaan. In de commissie heeft de heer Koole bij de behandeling van het plan zeer goede aanwijzingen gegeven, waardoor veel bespaard kon worden. Zijn voorstel is in de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst met algemeene stemmen aangenomen. Ook de Commissie van Fabricage heeft onmiddellijk haar steun aan het nieuwe plan verleend, zoodat men na zooveel jaren een groot eind is ge- komén in de richting van de uitvoering van het plan. Op het oogenblik wordt gewacht op het rapport van de Commissie voor de Financiën. Intusschen is een ander punt ter sprake gekomen: de oprichting door particulieren van een overdekte bad- en zweminrichting. Dit onderwerp is ook besproken in de Com missie voor den Geneeskundigen Dienst, in den tijd, toen de heer Koole nog geen lid van de andere commissie was. Bij informatie te Arnhem bleek, dat de kosten van de inrichting ƒ200.000.zouden bedragen, waarom besloten werd de over dekte bad- en zweminrichting niet voor rekening van de gemeente te laten maken. Intusschen heeft het comité zich geconstitueerd. De heeren professor Meijers en Mr. Goudsmit hebben zich voor deze zaak gespannen en een vijftal heeren zullen trachten geld bijeen te brengen. Spreker juicht deze zaak zeer toe, maar hij zou toch niet gaarne willen, dat het bestaan van het badhuis daardoor in de waagschaal werd gesteld en dat de uitvoering van het badhuisplan door het nieuwe plan werd uitgesteld. Wanneer men nu bedenkt, hoe lang het heeft geduurd, voordat ƒ80.000.voor den Leidschen Hout bij elkaar ge bracht was, dan vreest spreker dat het hier veel te lang zal duren. Spreker hoopt dan ook dat het rapport van de Com missie van Financiën spoedig zal komen. Het zal wel eenigszins kostbaar zijn; het is natuurlijk de groote vraag, of het zich bedruipen kan; dat kan bijna niet, maar aan den anderen kant moet men niet te veel kijken naar het geld; wat wordt uitgegeven ter bevordering van de reinheid, de hygiëne en de gezondheid, krijgt men in de toekomst zeker terug, wanneer men daardoor krijgt gezonde kinderen en in een gezond lichaam huist ook een gezonde ziel. De heer Splinter zal, wat betreft de werkloosheid, niet ingaan op alle politieke opmerkingen, die daarover gemaakt zijn, maar zakelijk de ter sprake gebrachte onderwerpen be handelen, die zijn afdeeling betreffen. Spreker is dankbaar voor de vele woorden van hulde, door de verschillende partijen gebracht aan het College voor zijn werkzaamheden, niet alleen in het afgeloopen jaar, maar ook in de afgeloopen zittingsperiode. In het bijzonder dankt spreker den heer Parmentier en andere, die woorden van waardeering hebben gesproken voor sprekers werk; spreker stelt dat zeer op prijs. Nu zegt de heer Schüller wel, dat eerst de rechterzijde hulde brengt aan Burgemeester en Wethouders, maar daarna toch weer critiek uitoefent, doch ook de heer van Stralen heeft woorden van waardeering geuit. Trouwens spreker heeft reeds gezegd, dat alle partijen dit hebben gedaan. Er blijven natuurlijk altijd nog wenschen over; ook bij spreker. Als de Wethouder van Financiën veel geld had, zou spreker trachten nog vele werken tot stand te brengen. De heer van Stralen is niet tevreden en meent, dat slechts werken uitgevoerd zijn, die toch ter hand genomen moesten worden, en die dus ter bestrijding der heerschende werkloos heid weinig beteekemn. Maar hij verliest uit het oog, dat, wanneer er geen werkloosheid ware geweest, men toch niet in het tegenwoordige versnelde tempo de werken had doen uitvoeren. Die versnelde uitvoering beteekent verruiming der werkgelegenheid. De heer van Stralen heeft zijn oude stokpaardje weer van stal gehaald en precies weer hetzelfde gezegd als bij zijn onlangs in den Raad gehouden interpellatienieuwe gezichts punten heeft hij niet naar voren kunnen brengen. Hij wees weer op de demping van het Levendaal, de Langegracht, den aanleg van de veemarkt en tenslotte heeft hij ook gesproken over de afwerking van den Leidschen Hout. De opmerkingen van den heer van Stralen over den woning bouw zal spreker bij het desbetreffende hoofdstuk beantwoorden. De heer van Stralen heeft gezegd, dat de plannen inzake de demping van het Levendaal, de Langegracht en den aanleg van de Veemarkt reeds aangevat had kunnen zijn. De Raad weet in welk stadium deze drie zaken verkeeren; een spoedig praeadvies, betreffende de demping van het Levendaal is toe gezegd. Men dient hierbij niet uit het oog te verhezen, dat daaraan zeer veel voorbereidend werk te doen is; met andere diensten moet vaak langdurig overlegd gepleegd worden. Ook indien men een jaar geleden aan die voorbereiding was begonnen, zou op het oogenblik dit werk nog niet voor uitvoering gereed zijn. De heer van Stralen zeide eveneens, dat het te wijten was aan het vorige College van Burgemeester en Wethouders, dat met de uitvoering nu nog niet kan worden aangevangen. Het tegenwoordige College behoeft het vorige College niet te verdedigen. Spreker wil alleen opmerken, dat dit stuitte op bezwaren, die inmiddels zijn weggenomen, o. a. de vorde ring van den aanleg van de centrale rioleering. Spreker komt thans tot de voorstellen van den heer Man- ders. De heer Manders deed een ander geluid hooren en is van meening, dat Burgemeester en Wethouders te hard werken. Spreker kan niet begrijpen, dat men te hard kan werken. Hij heeft altijd gemeend, dat men steeds hard moet werken voor de zaak, waarvoor men geroepen is. Hij heeft het betoog van den heer Manders met veel aan dacht gevolgd, maar het is voor hem onbegrijpelijk, wat het met de begrooting te maken had. De heer Manders zegt, dat het voor den heer Splinter ook niet begrijpelijk behoeft te zijn. Sprekers adviezen gelden nooit voor den heer Splinter, wat diens eigen schuld is. De heer Splinter gelooft, dat men daarvoor professor in de economie moet zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 17