WOENSDAG 21 JANUARI 1931. 63 Van dil College is dit niet te verwachten, daar het het kapitalisme vertegenwoordigt en dus staat tegenover de arbeidende klasse; door de macht der arbeidersklasse zal het moeten worden gedwongen tot daden in het belang dier klasse. Nu nog een enkel woord over het optreden van Wethouder Goslinga, die in de zitting van j.l. Maandag zich veroorloofde de zeer rustige en waardige betooging der modern georgani seerde werkloozen te qualificeeren met: het was een doode boel. De Voorzitter zegt, dat hem niet bekend is, dat de heer Goslinga dit hier gezegd heeft. De heer Schüller zegt, dat het'duidelijk genoeg gezegd is; de heer Kooistra is er nog op teruggekomen en spreker meent er ook op te kunnen terugkomen. Als de sociaal-democraten iets zeggen, hoort de Voorzitter het altijd, maar als een der leden van de rechterzijde den sociaal-democraten iets toevoegt, hoort de Voorzitter het nooit. De Voorzitter zou, wanneer hij op alle woorden, die door Raadsleden in de vergaderingen tusschen elkaar gezegd wor den, het oog moest houden, meer werk hebben, dan hij af kan. Het is niet bij wijze van interruptie door den heer Goslinga in het midden gebracht. De heer Schüller heeft het direct opgeschreven. De heer Manders erkent nu zelf, dat het gezegd is. De heer Manders: Het is gezegd, maar niet als interruptie. De heer Schüller zegt, dat het in ieder geval gezegd is en spreker mag er op terugkomen. Spreker verzoekt den leden der rechterzijde hem nu even rustig te laten uitpraten, want zij krijgen toch geen kans, om hem het spreken onmogelijk te maken. De Voorzitter zegt, dat de heer Schüller toch ook dikwijls kleine interrupties plaatst. De heer Schüller heeft er juist dezen keer voor gewaakt, dit niet te doen. Hierin ligt opgesloten, dat deze zich noen.ende christelijke Wethouder niet een rustige en waardige betooging wilde hebben, maar een, waarbij de politie genoodzaakt zou zijn, handelend op te treden; dan had deze Wethouder kunnen zeggen: daaraan kunt u zien, welk gepeupel dit is, en had hij zijn slag kunnen slaan, om die menschen met den straf rechter in aanraking te brengen. Spreker wil zich vanaf deze plaats tot de werkloozen rich ten en hen waarschuwen, om geen gehoor te geven aan dergelijke minderwaardige woorden van een z.g. christelijken Wethouder. De Voorzitter: Men qualificeert hier de woorden van een wethouder, evenmin als die van Raadsleden, als minderwaardig. De heer Schüller zegt, dat een Wethouder verplicht is, de orde voor te staan, maar niet om wanorde te propageeren. Arbeiders, blijft rustig en vastberaden in uw organisaties aaneengesloten, overtuigd, dat uw ellende en armoede niet kunnen worden opgeheven door gecollecteerde uitkeeringen, maar dat. gij strijdt voor uw recht, niet voor een gunst. Voor deze rechten zal de moderne arbeidersbeweging strij den met alle kracht, waarover zij beschikt; het is den arbei ders dezer dagen duidelijk geworden, dat zij, die zeggen, de christelijke leer te belijden, deze leer met voeten treden en hen trachten af te schepen met eenige bij elkaar gebedelde centen. Strijdt op waardige wijze voor uw rechten en laat u door geen individuen tot verkeerde daden brengen. De heer van der Reijden gevoelt zich, in tegenstelling met de heeren, die het beleid van Burgemeester en Wethou ders zoo becritiseeren, gedrongen daartegenover een woord van hulde aan het College te brengen voor hetgeen het in deze zittingsperiode voor de gemeente Leiden heeft gedaan. Het heeft hard gewerkt om het belang van alle Leidsche ingezetenen tenvolle te behartigen. Wanneer echter de crisis der werkloosheid, welke over de geheele wereld heerscht en overal slachtoffers maakt, dus ook Leiden treft, kan niet van Burgemeester en Wethouders worden geëischt, dat zij dit euvel op eenmaal zullen oplosserq terwijl hoogstaande personen uit alle landen daarover langen tijd confereeren zonder tot een oplossing te geraken. Wel kan worden verlangd, dat zij den nood zooveel mogelijk zullen trachten te lenigen, en wie eerlijk is kan niet ontkennen, dat het College hieraan al het mogelijke doet. Dat de S. D. A. P. dit niet voldoende vindt is begrijpelijk, doch wanneer zij zelf in het College van Burgemeester en Wethouders zitting zal nemen, zal ook haar werk altijd onvol doende blijken te zijn en zal zij ondervinden, dat altijd meer wordt gevraagd, dan gegeven kan worden. De Cbristelijk-Historische partij is nog steeds dankbaar dat te Leiden het College rechtsch is, en zoolang dit het geval is, is het ook plicht om de Zondagsheiliging door Zondagsrust te bevorderen en niet af te breken door optochten met muziek, banieren enz. op Zondagen toe te staan. Wat de voorstellen der S. D. A. P. betreft, welke ieder jaar weer worden ingediend en verworpen,ook dit jaar acht spreker het niet in het belang der gemeente deze te aanvaarden. De voorstellen, door den heer Manders ingediend, waarvan de meeste de volle aandacht van Burgemeester en Wet houders hebben, hadden gerust achterwege kunnen blij ven en spreker zou den heer Manders willen aanraden om zich ten aanzien van voorstel 6 met de leden der Tweede Kamer in verbinding te stellen. Zoolang Burgemeester en Wethouders doen wat hun hand vindt om te doen, zooals tot op heden geschiedt, in het belang van alle Leidsche ingezetenen, niet alleen van de arbeiders maar ook van den nij veren kleinen middenstand, die toch ook moeilijke tijden doormaakt, zwaar belast is en nergens kan aankloppen om steun zooals de arbeiders, kunnen zij op den steun van de Christelijk-Historische Raadsfractie rekenen. Gaarne zou spreker van het College vernemen hoe het staat met de stadhuisplannen, gelezen hebbende de woorden, ge sproken door den heer Reimeringer in een vergadering. De Voorzitter deelt mede dat de heer Schüller de volgende voorstellen heeft ingediend: I. »Ondergeteekende stelt voor in de bestekken voor uit te voeren straatwerk de bepaling op te nemen, dat dezelfde arbeidsvoorwaarden en loonen, die de gemeente aan de ge meentelijke straatmakers en helpers betaalt, ook de aannemers verplicht, deze na te komen en uit te betalen." II. »De Raad besluit, dat door een onpartijdige commissie een onderzoek zal worden ingesteld, in hoeverre het juist is, dat de gronden gelegen in Zuiderzicht en verkocht bij Raads besluit van 1 October 1928 aan de N. V. Leidsche Exploitatie Maatschappij van Onroerende Goederen voor een mindere waarde zouden zijn verkocht als de gemeente krachtens aan koopprijs en bijschrijving van renten en andere lasten in rekening had behooren te brengen." De beide voorstellen van den heer Schüller worden voldoende ondersteund en maken derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten deze beide voorstellen bij de algemeene beschouwingen der begrooting te behandelen. De heer Vallentgoed begint met eenige woorden van waar deering te spreken voor den Burgemeester, omdat deze over gegaan is tot instelling van een Commissie van advies voor strafzaken bij de politie. Deze beslissing is blijkbaar niet zoo gemakkelijk geweest. In 1929 antwoordde de Voorzitter op een desbetreflende vraag van spreker, dat hij in de benoeming van een dergelijke Commissie niet veel 'neil zag en in 1930, toen door den heer Koole een gelijksoortige vraag werd gesteld, bleek de Voorzitter nog niet overtuigd van de noodzakelijkheid om een dergelijke Commissie in te stellen, maar ditmaal kwam plotseling in de Memorie van Antwoord de mededeeling, dat die Commissie reeds lang was ingesteld. Spreker heeft daar voor groote waardeering, al betreurt hij het, dat het met stille trom is gegaan. Niemand der Raadsleden heeft er iets van bemerkt en nu vraagt spreker of de Burgemeester een bepaalde reden heeft gehad om er geen publiciteit aan te geven, temeer waar het instellen van een zoodanige Commissie in andere plaatsen, is gepaard gegaan met een installatie en een rede van den Burgemeester. Op het betrekken van de politie in het Algemeen Georga niseerd Overleg meent spreker te moeten blijven aandringen. Het zou een oplossing zijn in de goede richting. In de secties heeft spreker aangedrongen op de stichting van een politieposthuis nabij den Rijnsburgerweg. Hij hoopt straks het antwoord te krijgen, dat dat posthuis er reeds lang staat. De Voorzitter verzoekt den heer Vallentgoed mede te deelen, waarom hij dat posthuis daar zoo gaarne wil hebben. De heer Vallentgoed acht dit wel noodzakelijk; het is verschil van inzicht. De Voorzitter beroept er zich op, dat daar dichtbij een ziekenhuis is, van waaruit alle vereischte hulp verleend kan worden, maar wanneer er iets gebeurt, en de overweg is afgesloten, is er inderdaad behoefte aan een politiepost. Misschien zal de Voorzitter, wanneer er eeps een ongeval is gebeuid, ook wel tot die overtuiging komen. Nu iets wat betreft de werkloosheid, die dit debat domi-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 11