DINSDAG 20 JANUARI 1931.
41
Voortzetting van de geschorste openbare
vergadering van 19 Januari 1931 op
Dinsdag 20 Januari 1931. des
namiddags te 2 uur.
Voorzitter:
de heer Burgemeester Mr. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN.
Thans zijn afwezig de heeren Huurman, Kuivenhoven en
van Es.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1931.
De heer Bosman zegt, dat het zeer begrijpelijk is, dat de
werkloosheid thans aller belangstelling heeft, omdat zij zelden
in zoo sterke mate is opgetreden als tegenwoordig; spreker
ziet deze zaak echter wat anders dan de heeren van Eek en
Manders.
Spreker had gehoopt, dat de heer van Eek zou hebben
aangetoond de oorzaak van de malaise, daar hij uit vroegere
uitlatingen van den heer van Eek den indruk gekregen had,
dat deze een speciale studie daarvan had gemaakt; het eenige
wat de heer van Eek er echter van wist te zeggen was,
dat dit allemaal kwam op rekening der kapitalistische maat
schappij, in welken geest hij zich wel meer heeft uitgelaten,
maar spreker acht een dergelijke mededeeling toch wel een
zeer poovere verklaring, wanneer zij niet gepaard gaat met
eenig bewijs. De heer van Eek heeft bij een vorige discussie
tot den heer Romijn gezegd, dat de malaise is ontstaan door
onderconsumptie. Maar wat dan ook de oorzaak zij der
malaise, het staat vast, dat de malaise werkloosheid heeft
veroorzaakt; en het groote vraagstuk, dat spreker niet vermag
op te lossen, is: hoe komen wij er uit? Werkloosheid kan
verschillende oorzaken hebben. Het meeste komt voor de
werkloosheid, ontstaan door den belangenstrijd der verschil
lende groepen; spreker begrijpt daaronder beschermende rech
ten, loonacties, de sociale wetgeving en als apart iets, ook de
rationalisatie.
De thans heerschende groote werkloosheid staat eigenlijk
eenigszins buiten al deze dingen. De malaise heeft een geheel
anderen oorsprong en is eigenlijk onafhankelijk van 's men-
schen toedoen. Daardoor is ook de oplossing zooveel moei
lijker. De moeilijkheid bestaat niet enkel daarin, dat er over
de heele wereld werkloosheid heerscht. Wanneer de trans
portarbeiders staken, staakt men weldra ook over de geheele
linie en krijgt men ook over de geheele linie werkloosheid,
maar met dat groote onderscheid, dat het bij opheffing der
staking ook weer gauw met de werkloosheid is gedaan.
Zoo is het echter niet met de malaise; die een gevolg is
van overproductie op het gebied der cultures. De oogsten
zijn altijd wisselvallig; de mensch heeft die niet in de hand;
het eene jaar zijn zij veel overvloediger dan het andere; ook
verschilt dit in verschillende deelen van de wereld. De heer
van Eek wijt ook dit ongetwijfeld aan de kapitalistische maat
schappij en meent dat, als men den socialistischen heilstaat
maar had, het ook met die oogsten wel in orde zou zijn, en
dat dan ook de regen wel op den juisten tijd zou val
len en de zon wel zou schijnen als het noodig was. Spreker
is die meening niet toegedaan. Een noodzakelijk gevolg van
overproductie is onderconsumptie en dat noemt men malaise.
De mededeeling van den heer van Eek, dat malaise ontstaat
uit onderconsumptie, is in zoover niet juist, daar ondercon
sumptie en malaise hetzelfde zijn; het zijn twee namen voor
precies hetzelfde feit.
Die malaise is een gevolg van overproductie van verschil
lende artikelen en ditmaal juist van de allervoornaamste
artikelen ter wereld, vandaar ook dat de malaise zich over
de geheele wereld uitstrekt. Er is overproductie in suiker
bieten, aardappelen, tarwe, petroleum van dat laatste
merkt men hier natuurlijk betrekkelijk weinig, omdat Neder
land geen petroleum produceert, maar van de andere arti
kelen merkt men het voldoende.
Nu het verband tusschen overproductie en onderconsumptie.
Wanneer er te veel suiker is geproduceerd, blijven de suiker
fabrieken met hun voorraden zitten. Wanneer er te veel
suiker is, dalen de prijzen, en dan wil niemand het artikel
meer hebbende consument, die gewoon is b. v. 50 balen
tegelijk te koopen, bemerkt bij prijsdaling, dat hij verstan
diger gedaan had wat minder te koopen, daarom koopt hij
voortaan maar 5 balen tegelijk. De tusschenhand, die bij
scheepsladingen koopt, bemerkt na iederen koop dat de prijzen
weer gedaald zijn en koopt daarom voortaan mondjesmaat.
De fabrieken blijven dus langer met de suiker zitten en het
wekt den schijn alsof het verbruik kleiner geworden is, hoewel
dit absoluut het geval niet is. Alleen de in normale tijden
altijd bij de tusschenhand aanwezig zijnde groote voorraden,
laat men terwille van het prijsrisico thans bij de produ
centen, die ten onrechte den indruk krijgen, alsof het ver
bruik kleiner is geworden. Dit wordt natuurlijk in de hand
gewerkt door allerlei speculatieve invloeden. Speculanten
verkoopen in blanco, omdat zij later goedkooper weer kunnen
indekken; daardoor krijgt men ook weer den indruk, alsof
er veel te veel geproduceerd wordt, terwijl dit iri werkelijk
heid toch niet het geval behoeft te zijn.
Door den lagen suikerprijs krijgt de bietenteler geen vol
doenden prijs voor zijn bieten, dus moet op alles bezuinigen,
koopt geen landbouwwerktuigen meer. De enorme suiker
concerns zijn groote afnemers van verschillende machine
fabrieken en men ziet dan ook verschillende groote machine
fabrieken een zeer kwijnend bestaan leiden, sommige zelfs
ondergaan, eenvoudig omdat de suikerfabrieken op het gewone
onderhoud bezuinigen, laat staan vernieuwingen niet kunnen
bekostigen. Zoo ziet men, hoe door overproductie op één
terrein de malaise zich op ander gebied uitbreidt, en fabrie
ken als Werkspoor, Stork, de Vries Robé, Ducros en Brauns
en anderen, hun menschen moeten ontslaan. Nog erger ge
volgen heeft de overproductie van tarwe. De natuurlijke gang
van zaken is, dat Canada Europa van graan voorziet; op het
einde van 1929 was er echter in Europa een overvloedige
graanoogst; bovendien begon Rusland graan te leveren. Men
had dus in Europa overvloed van graan, maar weinig uit
Canada. Gewoonlijk zijn de hoeveelheden graan die uit Canada
verscheept moeten worden, zoo enorm, dat een geheele vloot
daarmede langen tijd emplooi heeft.
Thans viel er weinig of geen graan te verschepen, daarom
zocht men voor de schepen elders lading. Het gevolg hiervan
was, dat de vrachtprijzen daalden en schepen moesten worden
opgelegd, waarvan weer het gevolg was, dat het personeel
moest worden ontslagen en dat de vraag naar ijzer en kolen
daardoor afnam, terwijl ook de scheepswerven geen afnemers
meer haddenzoo ziet men dan ook de mijnindustrie kwijnen,
evenals het hoogoven bed rijf. De vraag naar proviand, zeildoek
en touw neemt in sterke mate af. Zoo sleept de een den
ander mee naar beneden. De prijzen van de grondstoffen dalen.
Over de geheele wereld doen zich de gevolgen gelden van de
onderconsumptie, veroorzaakt door de overproductie van graan
en suiker. Die overproductie behoeft nog niet eens zoo heel
groot te zijn. Gewoonlijk is ook in dezen de schijn erger dan
de werkelijkheid. Een kruiwagen te veel doet, om zoo te zeggen,
de prijzen reeds sterk dalen. Als uit vrees voor prijsdaling de
tusschenhandel de normale hoeveelheden niet meer onder zich
houdt, wekt het den schijn alsof er werkelijk een teveel zou
zijn. Spreker vermoedt, dat hieraan is toe te schrijven, dat
de heer Manders volgens het verslag in de couranten heeft
gezegd
»De verbeterde techniek is oorzaak, dat er met korteren
arbeidsduur voldoende geproduceerd kan worden."
Dit is echter onjuist. De heer Manders ziet alleen de op
lossing in verkorting van arbeidstijd.
Dat dit onjuist is, zal blijken, wanneer de crisis eenigen tijd
voorbij is en een grootere vraag zal ontstaan om den achter
stand in te halen; de fabrieken zullen dan niet meer aan de
vraag kunnen voldoen bij een achturigen arbeidsdag. Men
zal dan na de crisis voor de moeilijkheid komen te staan,
dien achterstand in te halen ondanks de vastlegging van de werk
tijden. Wanneer de werktijden niet tijdelijk verlengd kunnen
worden, zal de capaciteit van de fabrieken te klein blijken te
zijn, inplaats van te groot, zoo als de heer Manders denkt.
Men zal licht overgaan tot uitbreiding van de fabrieken,
welke uitbreiding eigenlijk misplaatst is, omdat de grootere
vraag slechts tijdelijk zal zijn. Een stijging der prijzen zal
het gevolg zijn, welke prijsstijging de vraag wel weer voor
een gedeelte zal te niet doen, doch niettemin het indexcijfer
zal doen stijgen, zeer ten nadeele ook van den werknemer.
Ook de loonen spelen in het productieproces een groote rol.
Op het oogenblik zijn de loonen tamelijk wel onveranderd. De
daling van de prijzen der grondstoffen zal het verbruik
misschien wel eenigszins doen toenemen, maar die daling
heelt niet zooveel effect, omdat niet tevens de loonen dalen.
Wanneer b.v. de prijs van het graan daalt, zal dit niet van
grooten invloed zijn op den broodprijs, zoo lang de loonen in
de meel- en broodfabrieken niet verlaagd worden. Alleen als
tegelijk met den prijs van de grondstof ook de loonen dalen,
wordt ook het vervaardigde product goedkooper en kan dit
leiden tot herstel van den economischen toestand, want als
de prijs maar laag genoeg gaat, zal er ten slotte wel grootere
comsumptie ontstaan.
Indien de loonen tijdelijk verlaagd waren, hadden de vracht
schepen langer in de vaart kunnen bljjven, immers de exploita
tiekosten der schepen waren dan niet zoo hoog geweest en
waarschijnlijk zou men ook meer lading hebben gehad. De
malaise zou dan niet zoo spoedig ingetreden zijn en waar
schijnlijk ook minder hevig.
Door tijdelijke loonsverlaging zou men ook weer eerder uit
de malaise zijn.