8 MAANDAG 12 JANUARI 1931. De Voorzitter antwoordt, dat zijn aansporing ook niet in het bijzonder voor den heer Bergers bedoeld was. Het komt echter meermalen voor, dat, als in eerste instanlie eenige leden het woord hebben gevoerd, in tweede instantie zich nieuwe sprekers aanmelden, wat niet bevorderlijk is vooreen vlugge afhandeling van zaken. De discussie wordt er door uitgebreid en er wordt soms meer tijd aan besteed dan het belang van het aan de orde zijnde onderwerp wettigt. De heer Bergers zegt, dat hij het woord niet zou hebben gevraagd, indien niet de heer Gro neveld den middenstand in het debat had betrokken en mevrouw Braggaar niet enkele dingen had gezegd, waarmede hij het niet eens is. De Wethouder heeft op juiste wijze uiteengezet, wat het program der Roomsch-Katholieke Staatspartij ten aanzien van den arbeid van de vrouw buitenshuis bepaalt. Eenige jaren geleden heeft spreker reeds in een sectievergadering ter be handeling van de hegrooting verklaard een tegenstander te zijn van het hebben van gehuwde onderwijzeressen en amb tenaressen in gemeentedienst. Het argument van mevrouw Braggaar, dat het geen straf baar feit is, als men in het huwelijk treedt, laat spreker rusten. Spreker stelt zich op het standpunt, dat iemand, die met een onderwijzeres wil trouwen, moet weten, dat hij voor zijn gezin het brood heeft te verdienen. Kan hij dat niet, dan moet hij niet trouwen. Als een onderwijzeres weet, dat zij, in het huwelijk tredend, ontslag krijgt, zal zij wel zorgen, dat zij niet trouwt, alvorens haar man in staat is het brood voor een gezin te verdienen. Aan den heer Groeneveld geeft spreker toe, dat de midden standsvrouw zwaar werk verricht, zwaarder dan menige andere vrouw, maar die vrouw doet dat werk in haar gezin, wat geheel iets anders is dan dat de vrouw in een school werk zaam is, en eigenlijk als kostgangster fungeert. Spreker heelt gevallen gezien, dat man en vrouw geen huiselijk leven hadden en buitenshuis gingen eten. De sociaal-democraten kunnen daarover gemakkelijk denken, omdat bij hen het huwelijk niet zoo hoog staat aangeschreven, maar volgens de katholieke leer moet uit het huwelijk voortkomen de verme nigvuldiging, de geboorte van kinderen en dan mag het niet voorkomen, dat in een gezin een keukenmeid de leiding heeft en man of vrouw als kostganger fungeert. De heer Tepe doet opmerken, dat mevrouw Braggaar en de heer Groeneveld de zaak zijn blijven bezien van het stand punt van de gehuwde ambtenares of in het algemeen van de gehuwde vrouw. Mevrouw Braggaar heeft zich dan ook ver diept in de ongewenschte gevolgen, welke de arbeid, speciaal in de fabriek, heeft voor de gehuwde arbeidersvrouw, terwijl de heer Groeneveld een parallel heeft getrokken tusschen de aanhangige kwestie en den arbeid van de gehuwde midden standsvrouw. Al die kwesties dient men buiten beschou wing te laten, want, zooals spreker reeds zeide, Burgemeester en Wethouders hebben hier een voorstel gedaan in het belang van het onderwijs en alleen uit dat oogpunt dient men de de zaak te bekijken. Nu is door niemand der opponenten aangetoond, dat dit voorstel ingaat tegen het oordeel der des kundigen, die het indiensthouden van de gehuwde onder wijzeres in strijd achten met het belang van het onderwijs. De heer Zitman heeft spreker blijkbaar buitengewoon slecht verstaan, want hij heeft uit diens woorden een conclusie ge trokken, welke geheel bezijden de waarheid is. Spreker heeft gezegd, dat, wanneer men het met het onderwijsbelang niet wel vereenigbaar acht, dat een gehuwde leerares klasse onderwijzeres blijft, daaruit nog niet volgt dat zich geen om standigheden kunnen voordoen, waaronder een gehuwde vrouw toch als leerares werkzaam kan zijn. Spreker heeft er op ge wezen, dat, als men niet bij verordening bepaalt, dat de leerares bij het aangaan van een huwelijk haar ontslag krijgt, elke leerares individueel in de overtuiging leeft, dat zij, als zij straks in hel huwelijk mocht treden, in aanmerking zal komen om in functie te blijven. Burgemeester en Wethouders zouden dan in elk geval voor de vraag worden gesteld, of dat in functie blijven in casu schadelijk zou zijn voor het onder wijs, wat zij op datzelfde moment niet zouden kunnen be- oordeelen. Die schade blijkt natuurlijk pas na eenigen tijd, misschien na geruimen tijd, en dan is het te laat. Men moet dus als algemeene regel stellen: ontslag bij huwelijk; maar wanneer er bij een vacature wordt gesolliciteerd door een gehuwde vrouw en het onderwijsbelang verzet er zich niet tegen, dan is er geen belemmering om haar te benoemen. Dergelijke gevallen moeten echter individueel beoordeeld wor den; daardoor voorkomt men ook de onjuiste meenirig bij de aangestelden, dat zij, eenmaal aangesteld, ook zullen worden gehandhaafd, wanneer zij huwen. Dat is het eenige, wat Burge meester en Wethouders door deze verordening willen voor komen. De heer Romijn verkrijgt voor de derde maal het woord en zegt, dat, wanneer het standpunt van den heer Groeneveld juist was, dat men hier alleen zat om zijn partijprogramma's te verkondigen, het dan beter was geen menschen testuren, maar grammophoon-platen at te draaiendan weet men al lang, waar men aan toe is. Waar dit echter gelukkig niet zoo is, ook in de sociaal-democratische fractie hoort men wel eens een ander geluid, b.v. bij de klinkerwegen, mag men volgens spreker wel een andere meening verdedigen. Mevrouw Braggaarde Does verkrijgt voor de derde maal het woord en zegt, dat zij volgens den heer Tepe niet genoemd heeft de nadeelen, verbonden aan het geven van onderwijs door gehuwde vrouwen. Maar dat heeft de heer Tepe evenmin gedaan! Spreekster heeft er wel op gewezen, dat men door deze verordening een beperkte keuze krijgt, dat op den duur de vrouwen het niet de moeite waard zullen achten zich aan dit onderwijs te geven en dat juist, wanneer de gehuwde vrouw dit werk wil blijven waarnemen, men daaruit toch mag concludeeren groote liefde voor haar werk, waarvan de beste resultaten te verwachten zijn. Volgens den Wethouder kan, wanneer daartegen geen be zwaar is, bij een vacature ook een gehuwde vrouw worden benoemd. Maar wat beteekent deze verordening dan? De heer Groeneveld verkrijgt voor de derde maal het woord en zegt, dat volgens den heer Romijn de sociaal democratische fractie ook wel eens van meening verschilt. Over zakelijke dingen, die met beginselen niets hebben te maken, gebeurt dat meermalen, maar daarover gaat het niet; het gaat er om, of zij achter haar program staat, en de heer Romijn kan niet aantoonen, dat dit niet zoo is. De heer Romijn vergeleek de Raadsleden, die volgens hun program spreken, met grammophoonplaten, maar dan is de heer Romijn een grammophoonplaat, waarop een verkeerd etiket is geplakt. De heer Tepe zegt, in antwoord aan mevrouw Braggaar de Does, dat deze verordening beteekent, dat aan de huwende onderwijzeres op grond van haar huwelijk ontslag zal worden gegeven, maar niet, dat het onmogelijk zal zijn bij een vacature een gehuwde onderwijzeres aan te stellen. Wanneer iemand in het huwelijk treedt, moeten de gevolgen daarvan pas latei- komen; die weet mbn dan nog niet en het is nog niet te beoordeelen, of die hinderlijk zullen zijn voor het onderwijs of niet. Daarom geldt deze algemeene regel, om niet in elk concreet geval a priori te moeten uitmaken, wat de toekomst brengen zal, hetgeen natuurlijk onmogelijk is. Wanneer echter bij een vacature gesolliciteerd wordt, b.v. door een gehuwde vrouw van 45 jaar of ouder of door een gehuwde vrouw zonder kinderen, waarvan men redelijkerwijze kan aan nemen, dat zij ze niet meer zal krijgen, die een uitstekende paedagoge is, en de andere maatschappelijke omstandigheden zijn van dien aard, dat er geen bezwaar is, dat zij voor een kiasse staat, dan ligt in deze verordening geen beletsel om een gehuwde vrouw aan te stellen als leerares. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de ge- heele verordening wordt vastgesteld met 17 tegen 11 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Coster, Wilbrink, Donders, Manders, Parmentier, Meijtien, van Rosmalen, van Tol, Bosman, Bergers, Tepe, Splinter, van Es, Goslinga, Romijn, de Reede en van der Reijden. Tegen stemmen: de heeren van Eek, Verweij, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Schüller, Vallentgoed, de Waal, Koole, Zitman, Kooistra, van Stralen en Groeneveld. XV. Voortzetting van de behandeling van het voorstel tot toekenning van een jaarlijksch subsidie aan de N. V. Leidsche Auto-boxen-Garage ten behoeve van den localen Autobus dienst «Stadsverkeer" en tot vaststelling van den desbetref- fenden begrootingsstaat, dienst 1930. (Zie lug. St. No. 264 van 1930.) De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het amen dement van den heer Groeneveld, luidende: «Ondergeteekende stelt voor aan het voorstel van B. en W. toe te voegen bij a.\ 6e. dat de arbeidsvoorwaarden van het personeel de goed keuring van ons College behoeven", en het amendement van den heer Bosman, luidende: «Ondergeteekende stelt voor: 1°. Geen hoogere subsidie te verleenen dan ten hoogste 1 ct. per K.M. 2°. Geen langere toezegging te doen dan ten hoogste 5 jaar. 3°. Bij onderzoek van de balans, winst- en verliesrekening

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 8