MAANDAG 12 JANUARI 1931. 7 met het bijzonder onderwijs, omdat dit het eenige object is, dat voor een vergelijking in aanmerking komt. Het ge meentebestuur is het bestuur van openbare onderwijsinrich tingen en. wat doen nu in dezen de besturen van bijzondere onderwijsinrichtingen? Bij de Katholieken doet dit vraagstuk zich niet voor, omdat aan hun onderwijsinrichtingen onderwijs wordt gegeven door religieusen, maar bij het Protestantsch Christelijk onderwijs geldt ook de regel, dat een onderwijzeres, die in het huwelijk treedt, wordt ontslagen, hetgeen niet wegneemt, dat in uitzonderingsgevallen wel gehuwde onder wijzeressen in dienst worden genomen. Verder is gesproken over den arbeid van de gehuwde vrouw. Het komt inderdaad voor, dat gehuwde vrouwen arbeid ver richten en haar verdiensten in aanmerking worden genomen bij het bepalen van den steun, welke door de gemeente wordt uitgekeerd, maar dat is een geheel ander geval dan dat de overheid als besturende openbare onderwijsinrichtingen haar houding moet bepalen ten opzichte van het huwen van een onderwijzeres. Het is een geheel andere casus-positie. In het laatste geval geldt het het belang van de gemeente, in casu het belang van het onderwijs, maar in het andere geval staat de gemeente voor een geheel ander vraagstuk. Bij haar komt iemand, die uit de publieke kas steun vraagt voor haar levens onderhoud, en dan moet zij uitmaken, hoe dat geval behandeld moet worden. Spreker zal nooit iemand, die een gezin heeft te verzorgen, dwingen om uit werken te gaan de heer Vallentgoed weet dat wel maar als zij het uit zich zelf doet, kan hij het haar niet beletten. Hij mag het haar niet verbieden en de heer Groeneveld wil zelfs, dat het niet aan de gehuwde on derwijzeres wordt verboden, maar, zooals spreker zeide, zijn dit twee verschillende gevallen. Dat het arbeiden van de gehuwde vrouw in het algemeen zou toenemen, meent spreker te moeten betwisten, want ten gevolge van de Ziektewet neemt het af. De zware bepalingen in die wet ten aanzien van zwangere vrouwen en moeders leiden er toe, dat gehuwde vrouwelijke werkkrachten worden ontslagen. Die wet gaat in de richting van het program der Katholieke partij. Mevrouw Braggaar— de Does zegt, dat de heer Romijn al heel weinig ruggegraat heeft. In het program van den Vrij heidsbond staat: vrijheid van arbeid, ook voor de gehuwde vrouw, en na een enkele opmerking van den Wethouder is hij al omgekeerd en vergeet hij zijn program. Volgens de heeren Tepe en Meijnen achten de autoriteiten in dezen arbeid van de gehuwde vrouw ongewenscht, maar de redenen daarvoor hebben zij niet aangegeven; de heer Tepe is iets uitvoeriger geweest, maar de heer Meijnen heeft alleen gezegd, dat de Raad reeds in 1926 een dergelijk besluit heeft genomen. Maar ook al is een dergelijke verordening reeds aangenomen, dan is spreekster het er niet mee eens. Er zijn wel meer wetten, waar de sociaal-democraten zich niet mee kunnen vereenigen, maar door overmacht zich bij moeten neerleggen. De heer Tepe acht het niet in het belang van het onder wijs, omdat moederschap en onderwijs onmogelijk samen kunnen gaan. In de eerste plaats is er toch een regeling, waardoor aan een onderwijzeres bij zwangerschap verlof kan worden verleend. Nu wordt er gezegd: dan moet zoo'n onder wijzeres een tijd uit de klas weg, maar het gebeurt toch wel meer, dat van onderwijskracht gewisseld wordt. Dat kan het groote bezwaar dus niet zijn. Men moet het de onderwijzeres mogelijk maken, de zorg van het moederschap op zich te nemen, naast haar andere werk, en daardoor het moederschap in eere houden. Het komt toch zoo vaak niet voor, dat een onderwijzeres in het huwelijk treedt en in functie blijft als onderwijzeres en er worden toch ook niet uit alle huwelijken kinderen geboren. Wat betreft de zorg voor het gezin van de gehuwde onder wijzeres, dat geldt toch ook voor het arbeidersgezinspreekster vindt die zorg voor het gezin van de overheid eigenlijk wat verdacht. De voorstanders van deze verordening maken veelal in hun inrichting of in hun huis ook gebruik van gehuwde krachten, b.v. als werkvrouw of als waschvrouw. Bovendien bestaat daar een groot verschil tusschende gehuwde onderwijzeres is finan cieel in staat een andere kracht voor haar huishouding te nemen, maar dat kan de moeder uit een arbeidersgezin, die dikwijls door den honger gedreven, wordt bij anderen te wer ken, niet doen. Men kan van een onderwijzeres nog ver wachten, dat zij het doet uit liefde voor haar vak, maar nie mand zal toch zeggen, dat een arbeidersvrouw uit huis gaat uit liefde om voor een ander te werken en daardoor haar gezin onverzorgd achterlaat. Zij doet dat niet, omdat zij geen goede moeder is, maar omdat de nood haar dwingt. Voor de arbeidersvrouw, die dikwijls haar gezin in den steek moet laten, geldt dat nog veel meer dan voor de onderwijzeres. Spreekster wil in geen geval belemmerende bepalingen voor die vrouwen, die liefde hebben voor het onderwijs en voor haar werk. Den heer Goslinga, die een beroep op spreekster gedaan heeft, antwoordt zij, dat het niet eens, maar zeer dikwijls voorkomt, dat van de zijde van den heer Goslinga en zijn partijgenooten, dus van de rechterzijde, gezegd wordt: je vrouw is toch wel in staat er wat bij te verdienen. Spreek ster wijst op een verschrikkelijk geval, dat een vrouw met 7 kinderen door tekort aan steun genoodzaakt werd naar werkhuizen te gaan. Dit komt zeer dikwijls voor; dat beroep van den heer Goslinga wijst spreekster dus af. De heer Zitman verklaart zich tegen dit voorstel, daar hij een sterk voorstander is van de gelijkstelling van man en vrouw en de vrouw riiet minderwaardig acht dan een man. Waarom moet de gehuwde vrouw dan van de school af? Boven dien heeft de Wethouder verklaard, dat men, als men een vrouw bij het onderwijs noodig heeft, haar toch neemt, al is zij getrouwd; dan neemt men haar dus uit nood. Wan neer zij trouwt, moet zij dus ontslagen worden en later, als zij getrouwd is, is een vrouw wel goed genoeg om in te vallen. Dat is een minderwaardig standpunt. De heer Romijn zegt, dat hij door mevrouw Braggaar de Does van gebrek aan ruggegraat is beschuldigd. Het ver- eischt dikwijls meer ruggegraat om in te gaan tegen een program van zijn eigen partij dan tegen een voorstel van het College. Mevrouw Braggaar—de Does zal wel begrijpen, waarop spreker doelt; zij heeft het in haar fractie ook wel eens meegemaakt, dat menschen wegliepen, en de aandrang, op die menschen uitgeoefend, is toch heel wat sterker dan die door den Wethouder op spreker is uitgeoefend om zijn stem te winnen vóór dit voorstel, die hij heelemaal niet noodig had om het er toch door te krijgen. Spreker heeft heelemaal geen gebrek aan ruggegraat, omdat hij zich zoo heeft laten overtuigen, niet door den Wethouder, maar juist door personen, die met het onderwijs veel meer in aanraldng komen dan spreker en zelfs dan de Wethouder, die er dus meer van af weten en meer inzicht daarin hebbendat kan men dus spreker niet verwijten. De heer Vallentgoed wijst in aansluiting aan het gespro kene door mevrouw Braggaar er op, dat bij het bepalen van de bedragen der uitkeeringen wel degelijk rekening wordt gehouden met de omstandigheid, dat de gehuwde vrouw er wat bij kan verdienen. De heer Goslinga: Als er geen gezin is. De heer Vallentgoed antwoordt, dat dit niet slechts geldt voor alleenstaande vrouwen, maar ook voor gehuwde vrou wen met gezin. De steun is zoo, dat de vrouw langs zijde- lingschen weg wordt gedwongen buitenshuis te gaan werken, terwijl het al meer en meer voorkomt, dat de vrouw er zelfs op uitgestuurd wordt om er wat bij te verdienen, en er bij de bepaling der steunbedragen op gerekend wordt, dat de vrouw er wel iets bij kan doen. De heer Groeneveld zegt naar aanleiding van de mede- deeling van den heer Romijn, dat hij zich door den Wet houder en andere autoriteiten heeft laten overtuigen, dat het program van den Vrijheidsbond fout is en dat het hem voor die partij spijt, dat op een dergelijke slordige wijze programs in elkander worden gezet. De gedragslijn van den heer Romijn keurt spreker ook af. Bij verkiezingen stemt men niet zoozeer op personen als wel op programs; men kiest personen van een bepaalde richting om de richting en, wanneer de heer Romijn zich nu op een bepaald program laat kiezen en zich later van dat program los maakt, lijkt dat spreker onbehoorlijk toe. De Raadsleden behooren achter de programs van hun partij te staan. Behalve één lid van den Vrijheidsbond is het in hoofdzaak de rechterzijde, welke zich spant voor de zaak, waarom het bij dit voorstel gaat. Spreker noemt dat allemaal schijn, want in rechtsche kringen, voornamelijk bij den midden- en win kelstand, is het alledaagsch, dat de gehuwde vrouw als het ware bij den man in dienst is als winkeljuffrouw, als kantoor bediende of in welke functie ook en op die manier medehelpt om in het onderhoud van het gezin te voorzien. Spreker vindt dat niet verkeerd, maar de rechterzijde keurt het bij anderen af, terwijl zij het zelf doet. Schoolwerksters zijn meestal gehuwde vrouwen. Spreker heeft er bezwaar tegen, dat een gehuwde onderwijzeres in een school niet werkzaam mag zijn als onderwijzeres, maar wel als schoolwerkster den vloer zou mogen dweilen. Hij blijft daarom tegen dit voorstel. De Voorzitter geeft het woord aan den heer Bergers. Hij spoort den leden tot kortheid aan. De heer Bergers meent, dat de aansporing van [den Voor zitter niet voor hem kan gelden, omdat hij altijd kort is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 7