MAANDAG 12 JANUARI 1931.
scoopje aan Dr. C. A. Crommelin ten behoeve van het in te
richten Ned. Historisch Natuurwetenschappelijk Museum te
Leiden.
(Zie lng. St. No. 15).
De heer van Es zegtj dat hem uit de stukken niet duidelijk
gebleken is, of dat microscoopje nu verkocht wordt aan het
Nederlandsch Historisch Natuurwetenschappelijk Museum, dan
wel aan Ur. Crommelin persoonlijk, en verzoekt daarover in
lichtingen.
De Voorzitter zegt, dat de heer van Es de zaak wel be
grepen heeft. Namens het College wijzigt spreker dit voor
stel alsnog zoodanig, dat het microscoopje verkocht zal wor
den aan het Ned. Historisch Natuurwetenschappelijk Museum,
betgeen mogelijk is, doordat dit een rechtspersoon is. Even
wel zou het anders ook niet verkeerd gegaan zijn, want het
voorstel strekte tot verkoop aan Dr. Crommelin qualitate qua.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
gewijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
IX. Voorstel tot verkoop aan A. van Klaveren Sr. van
a. de woning met pakhuis, tuin en erf onder Leiderdorp,
Sectie A, No. 3768;
b. het strookje grond, gelegen naast het sub a genoemde
perceel, Sectie A, No. 3815.
(Zie lng. St. No. 3.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
X. Praeadvies op het verzoek van de Vereeniging voor
Christelijk Onderwijs om beschikbaarstelling van gelden voor
het inrichten van de speelplaats bij de school aan de Pas
teurstraat tot terrein voor lichamelijke oefening.
(Zie lng. St. No. 4.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethou
ders besloten.
XI. Praeadvies op het verzoek van de Eerste Leidsche
Schoolvereeniging om beschikbaarstelling van gelden voor
de aanschaffing van leermiddelen ten behoeve van de school
Noordeinde No. 1.
(Zie lng. St. No. 5.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethou
ders besloten.
XII. Voorstel inzake de opheffing van de openbare lagere
scholen aan de Duivenbodestraat A en aan de Vrouwen-
kerksteeg B.
(Zie lng. St. No. 6.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XIII. Praeadvies op het verzoek van de Vereeniging tot
bevordering van de vakopleiding voor handwerkslieden in
Nederland om een bijdrage te verleenen in de kosten van
een te houden nationaal congres ter behandeling van vak
opleidingsvraagstukken.
(Zie lng. St. No. 7.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XIV. Verordening, betreffende het verleenen van ontslag
aan de vrouwelijke leerkrachten, verbonden aan het Gymnasium,
de beide Hoogere Burgerscholen, de Kweekschool voor onder
wijzers en onderwijzeressen en de aan die Kweekschool ver
bonden afzonderlijke cursussen, de bewaarscholen, bet vervolg
onderwijs en het onderwijs aan spraakgebrekkigen, wegens
het aangaan van een huwelijk.
(Zie lng. St. No. 8.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
Mevrouw Braggaarde Does zegt, bij een voorstel, waar
zij het niet mee eens is, altijd te onderzoeken, welke goede zijden
daaraan verbonden zijn, want men moet toch altijd van de
veronderstelling uitgaan, dat de voorstellers het goede op
het oog hebben, al is men het er niet mee eens. Bij dit voor
stel heeft spreekster echter alleen nadeelen gevonden; men
pleegt er een ongeoorloofd onrecht mede tegenover de huwende
onderwijzeres. Immers, toen deze onderwijzeressen zich de
kosten en de moeite getroost hebben deze bevoegdheid te
verwerven, hebben zij die verkregen zonder eenige beperking.
Men mag die bevoegdheid alleen ontnemen, wanneer iemand
een strafbaar feit pleegt, en nu zullen Burgemeester en Wet
houders toch niet het sluiten van een huwelijk als een straf
baar feit beschouwen! Wanneer Burgemeester en Wethouders
voorstanders waren van het vrije huwelijk, zou men hun
standpunt kunnen begrijpen; wanneer een onderwijzeres langs
den gewonen, geregelden weg in het huwelijk treedt, wordt
zij ontslagen, maar wat denken Burgemeester en Wethouders
te doen tegen een onderwijzeres, die een vrij huwelijk aan
gaat? Het is spreekster ook niet gebleken, dat het ontslaan
van de gehuwde onderwijzeres in het belang van het onderwijs
zou zijn. Wel zal daardoor de keuze zeer beperkt worden.
Men beschikt nu nog over onderwijzeressen, omdat, toen dezen
haar studie begonnen, deze beperkende bepaling nog niet
bestond, maar de gewone gang van zaken is toch, dat een
meisje trouwt, en wanneer zij nu weet, dat zij haar beroep
maar voor een tijdje zal kunnen uitoefenen, zal zij zeker het
beroep van onderwijzeres niet kiezen. Daardoor zal men bij
de benoeming van onderwijzeressen zeer beperkt worden in
zijn keuze.
Wat betreft de beteekenis van het onderwijs, door vrouwen
gegeven, de katholieke Raadsleden kunnen het best beoor-
deelen, van welke waarde het is, dat op meisjesscholen door
vrouwelijke leerkrachten les wordt gegeven.
Wanneer een onderwijzeres, die in het huwelijk, treedt,
haar vak wil blijven uitoefenen, dan blijkt daaruit, dat zij
liefde voor haar vak heeft, zoodat van haar werk de beste
resultaten zijn te verwachten.
Er is nog meer. Als in het gezin van een gehuwde onder
wijzeres zich moeilijke omstandigheden voordoen, b.v. doordat
de man werkloos is of tengevolge van ziekte niet in staat is
in het onderhoud van zijn gezin te voorzien, moet die onder
wijzeres dat maar lijdelijk aanzien en kan zij niet van haar
krachten gebruik maken.
Spreekster zou er geen bezwaar tegen hebben, dat, in geval
op een voordracht ter benoeming van een onderwijskracht
een onderwijzer en een gehuwde onderwijzeres voorkwamen,
bij gelijke capaciteiten de keuze viel op den onderwijzer, maar
om daartoe te geraken heeft men deze verordening niet noodig.
Spreekster dringt op intrekking van de verordening aan.
De heer Meijnen acht het, ria hetgeen vroeger reeds over
een soortgelijke materie is gezegd, onnoodig in algemeeneen
principieele beschouwingen over deze aangelegenheid te treden.
Hij wil alleen, tegenover hetgeen mevrouw Braggaar—de
Does heeft gezegd, stellen, dat de Inspecteur van de Gymnasia,
de Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, de Directeur
van de Hoogere Burgerschool en de Directrice van de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes allen hebben verklaard, dat dit een
goed voorstel is, dat kan worden aangenomen. Spreker wijst
er expres nog op, dat genoemde Directrice, die geacht kan
worden bij dit voorstel ten zeerste te zijn geïnteresseerd, zich
ook aan die zijde heeft geplaatst.
Het is niet noodig de zaak principieel te beschouwen.
Spreker wil alleen wijzen op een paar argumenten van histo-
rischen aard, welke voor aanneming van dit voorstel pleiten.
Sedert 1917 bestaat te Leiden een verordening, volgens welke
gemeente-ambtenaressen, die in het huwelijk treden, eervol
ontslag krijgen. Bij de behandeling van die verordening is
door den heer van der Eist op artikel 28 een amendement
voorgesteld, strekkende om de desbetreffende bepaling te
schrappen, maar dat amendement is met groote meerderheid
van stemmen verworpen, zoodat de Raad als werkgever zich
op het standpunt plaatste, dat het belang van den dienst
zich verzette tegen handhaving van ambtenaressen, die in het
huwelijk treden. Dit gold dus de ambtenares in dienst der
gemeente. Verder is op 22 Februari 1926 besloten onder
wijzeressen in dienst der gemeente, beneden 45 jaar, die in
het huwelijk treden, te ontslaan. Bovendien gold reeds lang,
wat het Rijk betreft, een Koninklijk Besluit, waarbij aan
huwende ambtenaressen ontslag werd gegeven. Viouwen, tot
een dezer drie categorieën behoorende, worden dus bij huwelijk
ontslagen.
Dit voorstel nu gaat in dezelfde lijn en het is een logische
consequentie om ditzelfde ook te bepalen voor deze categorie
van ambtenaressen. Spreker zal dus gaarne stemmen vóór het
voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Romijn was aanvankelijk, toen deze wat stekelige