MAANDAG 12
JANAURI 1931.
3
schade zal door een onpartijdige Commissie kunnen worden
geschat.
Met het vertrouwen, dat de Raad niet alleen de belangen
der Firma van Wijk, maar ook die van ondergeteekenden zal
behartigen.
Hoogachtend,
M. T. Lokkers.
(Volgen de namen van nog 14 adressanten,)
2°. Idem alsvoren van J. H. de Kruys.
Dit verzoek luidt als volgt:
Aan de Gemeenteraad van Leiden.
Geelt met verschuldigden eerbied te kennen Johannes Henricus
de Kruys gezien hebbende het verzoek van N.V. Textiel
fabriek voorheen Gebr. van Wijk waarin zij verzoeken om een
overbrugging vanaf de fabriek naar overzijde 3de Groenesteeg
No. 55 dat dit één persoonlijk bel mg is waardoor het gezicht
en belangen van de geheele 3de Groenesteeg worden weg
genomen, in uitzicht groote waardevermindering der huizen,
en door overbrugging, en later door de fabriek voor een klein
prijsje koopen en de geheele 3de Groenesteeg voor fabriek en
pakhuis en garage inrichten.
Reden waarom ik ondergeteekende mij tot U alle leden van
den Gemeenteraad van Leiden wend dit eens goed te over
wegen en moeten wij burgers nu al weer voor het kapitaal
zwichten de bewoners zijn eerst achter in donker gezet door
het bouwen van dat hooge magazijn en hebben hun toevlugt
naar voren gezocht en nu wil men die menschen ook weder
het licht en gezicht ontnemen. Volgens mijn meening zal de
schoonheidscommissie dit verzoek wel afkeuren.
Nogmaals verzoek ik U allen leden van den Gemeenteraad
dit verzoek niet in te willigen.
Hoogachtend
UEd. dienaar,
J. H. de Kruys.
Zullen worden behandeld bij punt 18.
3°. Verzoek van de Leidsche Koetsiers vereen iging Ver
betering zij ons Streven" om de gewone huwelijksvoltrek
kingen in het vervolg te doen plaats hebben in het gebouw
»Tot Nut van 't Algemeen".
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethou
ders om praeadvies.
De Voorzitter deelt alsnog mede, dat het Raadsbriefje voor
de volgende vergadering, die op 19 Januari a.s. zal worden
gehouden, nog niet verschenen is en morgen komen zal, daar
liet pas vastgesteld kon worden iri de vergadering van Burge
meester en Wethouders van hedenmorgen.
Spreker geeft thans allereerst het woord aan den heer Gos-
linga tot het doen van een voorstel.
De heer Goslinga zegt, dat, zooals den Raad gebleken is
uit den geleidebrief en uit het vermelde bij volgnummer 155
van de ontwerp-begrooting voor den dienst 1931, het naar
de meening van Burgemeester en Wethouders noodig is het
aantal opcenten op de gemeentefondsbelasting te bepalen
op 60. Het lag in de bedoeling van het Colfege aan den Raad
in overweging te geven de betreffende verordeningen op de
heffing en de invordering vast te stellen bij de openbare
behandeling van de begrooting, omdat dit tijdstip daartoe
uiteraard het meest geëigend is.
Gedeputeerde Staten verzoeken echter de vaststelling van
deze verordeningen zooveel mogelijk te bespoedigen, opdat de
koninklijke goedkeuring nog vóór 1 Februari 1931 kan worden
verkregen. In verband hiermede is het wenschelijk deze ver
ordeningen, in afwachting van de behandeling van de be
grooting, thans reeds aan de orde te stellen.
Burgemeester en Wethouders geven daarom in overweging
over te gaan tot vaststelling van de volgende verordeningen:
A. VERORDENING,
regelende de heffing van opcenten op de hoofdsom der
gemeentefondsbelasting te Leiden.
Artikel 1.
Ten behoeve van de gemeente Leiden worden, te beginnen
met 1 Mei 1931, op de hoofdsom der gemeentefondsbelasting
60 opcenten geheven.
Artikel 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 Mei 1931.
B. VERORDENING,
regelende de invordering van de opcenten op de hoofdsom
der gemeentefondsbelasting te Leiden.
Artikel 1.
De invordering van de opcenten op de hoofdsom der gemeente
fondsbelasting geschiedt op de wijze, als bij artikel 263 van
de Gemeentewet is bepaald.
Artikel 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 Mei 1931.
Gedeputeerde Staten hebben het College op 6 Januari be
richt, dat deze verordeningen nu moeten worden vastgesteld,
om niet het gevaar te loopen, dat zij niet tijdig door de Kroon
konden worden goedgekeurd, zoodat zij op 1 Mei niet in
werking kunnen treden. Burgemeester en Wethouders, die
natuurlijk dit gevaar niet willen loopen, stellen daarom voor
reeds thans het aantal opcenten op 60 te bepalen. Dit is
inderdaad eenigszius vooruitloopen op de begrootingsdebatten.
Spreker geeft dat toe, maar het was niet zijn voornemen;
van hoogerhand is hij daartoe gedwongen, opdat althans de
verantwoordelijkheid voor het eventueel niet goedkeuren van
deze verordeningen niet op Burgemeester en Wethouders
zou rusten.
De Voorzitter stelt voor deze verordeningen dadelijk in
behandeling te nemen.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over
eenkomstig dit voorstel van den Voorzitter besloten.
(De heer Groeneveld was inmiddels ter vergadering ge
komen).
De Voorzitter stelt thans eerst aan de orde de ontwerp
verordening, regelende de heffing van opcenten op de hoofd
som der gemeentefondsbelasting.
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer van Egk acht het zeer eigenaardig, dat, vóórdat de be
grooting wordt behandeld, reeds een besluit genomen wordt om
trent de middelen, waarover de gemeente in 1931 zal beschikken.
Spreker geeft toe, dat de Wethouder er dringende redenen
voor aanvoert, en hij kan niet ontkennen, dat, waar bij de
behandeling van de begrooting in de secties van geen enkele
zijde is aangedrongen op het heffen van opcenten tot een
ander bedrag, daarin aanleiding kan worden gevonden zich op
dit oogenblik bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders
neer te leggen, maar toch is er wel een zeer ernstig bezwaar
aan verbonden. De mogelijkheid bestaat, dat bij de vaststelling
der begrooting blijkt, dat over meer middelen zal moeten wor
den beschikt dan bij de opstelling werd vermoed, en dan
wordt de Raad in de beschikking over de uitgaven in hooge
mate belemmérd door het feit, dat het aantal opcenten vol
gens zijn eigen besluit niet hooger mag worden gesteld dan
60. De Raad is, vergeleken bij vroeger, toch al zeer belemmerd
in de beschikking over de noodige middelen. Vroeger had
men eenvoudig, als men meer middelen noodig had, den
vermenigvuldigingsfactor te verhoogenthans gaat het veel
moeilijker. Maar nu gaat de Raad zich wel een buitengewone
rem aanleggen door vooruit te bepalen, dat hij over dit middel
slechts tot een zeker bedrag zal beschikken.
Gedeputeerde Staten zetten den Raad tot zekere hoogte het
mes op de keel en nu zal spreker Burgemeester en Wet
houders niet de vraag stellen, waarom zij niet den Raad eerder
hebben opgeroepen voor de behandeling van de begrooting,
aangezien dit weinig meer zou baten, maar anderzijds kan
hij niet de toezegging doen, dat zijn fractie bij het doen van
voorstellen, welke uitgaven met zich brengen, zich zal laten
beperken door de gedwongen vaststelling van het aantal op
centen op de fondsbelasting, dat zal worden geheven. Hij
bukt voor de noodzakelijkheid, maar behoudt zich de vrijheid
voor om, als hij uitgaven dringend noodig acht, daarvóór te
stemmen of daartoe voorstellen te doen, al moge er uit voort
vloeien, dat, indien de Raad vrij was geweest, het aantal op
centen hooger zou zijn geworden. Hij bukt voor de nood
zakelijkheid, maar de volledige consequentie, dat de Raad
zich beperkt in het doen van uitgaven, omdat het aantal
opcenten niet hooger kan worden gesteld, aanvaardt hij niet.
De heer de Reede zegt, dat er door den eisch om dit
besluit reeds nu te nemen wel eenigszins op de behandeling
van de begrooting wordt vooruit geloopen en dat daaraan
in het algemeen groote bezwaren zijn verbonden. Spreker kan
zich voorstellen, dat de heer van Eek zich niet geheel kan