GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 11 INGEKOHEN STUKKEN. N°. 23. Leiden, 12 Januari 1931. Zooals Uwe Vergadering bekend is, strekte een gedeelte van de 4| geldleening 1928, aangegaan krachtens Uw besluit van 5 Maart van dat jaar (Ingek. Stukken "No. 56) tot aflossing van de door bet Eijk aan de gemeente op den voet van de woningwet verleende 6% woningbouw- voorschotten, teneinde, gelijk wij in de toelichting tot ons voorstel schreven, een verlaging van huurprijzen bij de daar voor in aanmerking komende bouwplannen, in de richting van huurnivelleering, mogelijk te maken. Met inachtneming van disagio en kosten, kon de renta biliteit van de leening worden gesteld op 4§ Het verschil tusschen de annuïteiten naar een rentevoet van 6 en 4| in totaal 17.628.per jaar bedragende, vertegenwoor digt de rentewinst. In afwachting van de invoering van de huurnivelleering werd de inmiddels reeds verkregen rente winst, tot en met 1930 bedragende 41.142.op den kapitaal- dienst van de gemeentebegrooting gereserveerd. Alvorens nu te bespreken de wijze, waarop de huurnivel leering naar onze meening behoort te worden geregeld, achten wij het goed een oogenblik stil te staan bij de ver houding, waarin de desbetreffende lichamen het Eijk, de gemeente en de bouwvereenigingen tot elkander staan. Het Eijk verleent de voorschotten aan de gemeente, onder voorwaarde, dat door de gemeente aan de betrok ken vereeniging gelijke voorschotten tegen dezelfde rente worden toegekend, klaarblijkelijk met de bedoeling, dat de gemeente niet een hoogere rente zal bedingen. Uitsluitend de gemeente staat ten dezen in betrekking tot het Eijk; er komt een geldleening tot stand tusschen het Eijk en de gemeente en laatstgenoemde draagt de volle aansprakelijk heid voor de terugbetaling van de hoofdsom en de vol doening van de rente. Geheel onafhankelijk van deze rechtsbetrekking staat de verhouding tusschen de gemeente en de bouwvereeniging. De gemeente verstrekt op haar beurt een geldleening tot het bedrag van het rijksvoorschot aan de vereeniging overeenkomstig de door het Eijk gestelde voorwaarde wordt de annuïteit (rente en aflossing derhalve) bepaald op het percentage, dat de gemeente aan het Rijk is verschuldigd. Er wordt tusschen de gemeente en de vereeniging een zelf standige overeenkomst van geldleening gesloten; in de gevallen, waar het hier om gaat, hebben de vereenigingen zich derhalve verplicht bij voortduring een rente van 6 aan de gemeente te betalen, overeenkomende met de rente, voor de gemeente tegenover het Eijk geldende ten tijde van het verleenen van de voorschotten. Lost de gemeente de rijks- voorschotten af, dan brengt zulks geenerlei wijziging in den rechtsband tusschen de gemeente en de vereeniging; de vereeniging blijft verplicht de overeengekomen rente, i. c. 6%, ook na die aflossing te betalen. Een andere opvat ting leidt tot ongerijmde conclusies en miskent geheel en al den aard van de beide geschetste rechtsbetrekkingen. De bewering, dat de vereenigingen aan bovengenoemde voor waarde, verbonden aan de verstrekking van de rijksvoor schotten aan de gemeente, het recht ontleenen tot verlaging van de- rente tot die der door de gemeente aangegane nieuwe leening, moet immers voeren tot een van de volgende consequentiesöf de gemeente zou zonder medewerking van de vereenigingen niet hebben kunnen overgaan tot aflossing bij het Eijk, öf de vereenigingen behoeven na de aflossing in het geheel geen rente meer aan de gemeente te betalen, vermits laatstgenoemde thans niet aan het Rijk, maar aan particuliere obligatiehouders rente is verschuldigd. Het is dan ook boven twijfel verheven, dat de verplichting van de betrokken vereenigingen tot betaling van een rente van 6 blijft bestaan en dat de gemeente rechtens volkomen vrij is in de wijze van aanwending van de bespaarde rente. Na deze uiteenzetting van wat wij zouden willen noemen de formeele zijde van de zaak, vragen wij Uwe aandacht voor de bij de woningbouwvereenigingen geldende huren. Blijkens den hierachter afgedrukten staat bestaan tusschen de huurprijzen van de onderscheidene bouwplannen groote verschillen, die niet altijd door de kwaliteit van de woningen worden gemotiveerd. Eenerzijds komen huurprijzen voor, die aanzienlijk be neden de indertijd door den Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht getaxeerde huurwaarde blijven, anderzijds worden huren gevonden, die belangrijk hooger zijn dan die huurwaarde. De huurprijzen varieeren van 60% tot 125% van de huurwaarde. Deze hoogst ongewenschte toestand is vooral veroorzaakt door de stijging van den rentevoet en van de prijzen der bouwmaterialen in en na den oorlog. Terwijl de huren van de in den goedkoopen tijd gebouwde woningen in het algemeen gehandhaafd werden op het bedrag, noodig voor de dekking van de in verhouding lage exploi tatiekosten en dientengevolge thans niet meer bedragen dan ƒ3.50 a ƒ4.50 per week, moesten de huren van de later gestichte woningen, niettegenstaande rijk en gemeente door het verleenen van bijdragen tegemoet kwamen, steeds hooger worden gesteld, naarmate de bouw duurder werd. Zoo kwamen omstreeks 1920 tot stand de bouwplannen van Tuinstadwijk, Eensgezindheid, Ons Doel en de Goede Woning met (gemiddelde) huurprijzen van 7.96, ƒ6.48, 6.95 en 7.20. De rente der voorschotten was toen opge- loopen tot 5%. Daarna werd de rente nog verhoogd tot 6%, doch waar de materiaal-prijzen inmiddels begonnen te dalen en op last van hoogerhand met betrekking tot het woningtype moest worden bezuinigd, konden de huurprijzen van de met behulp der 6 voorschotten gebouwde woningen weer op een meer draaglijk peil worden bepaald, hoewel ook deze huurprijzen, in verhouding tot de kwaliteit van het woningtype, nog te hoog waren. De 6 voorschotten betreffen de volgende bouwplannen 3e plan (afbouw) de Eendracht, 9 woningen 6.32); 5e plan de Eendracht, 60 woningen 4.99); 3e plan Ons Belang, 136 woningen 5.13); 3e plan (afbouw) Eensgezindheid, 22 woningen (ƒ5.40)1); 4e plan Eensgezindheid, 92 woningen 5.77); 3e plan Ons Doel, 78 woningen 5.21); 4e plan Ons Doel, 62 woningen 4.72). Hieruit blijkt, dat de plannen, die wegens de hoogte der huren de meeste zorg baren, werden gefinancierd met voor schotten a 5 en dat de 6 voorschotten, welke voor aflossing in aanmerking kwamen, juist betreffen de bouw plannen, wier huurprijzen, in absoluten zin, aanmerkelijk lager waren. Deze toestand treft men natuurlijk niet enkel te Leiden aan; wij hebben hier te doen met een verschijnsel, dat zich overal elders in het land, waar vóór, in en na den oorlog werd gebouwd, voordoet. Verschillende andere kwesties hangen hiermede samen, zooals b.v. de liquidatie van het bijdragen-systeem, zoodat ten slotte een uiterst moeilijk, veelomvattend vraagstuk is ontstaan. Het heeft intusschen niet ontbroken aan pogingen om in deze tot een goede oplossing te komen. Thans is nog op dit gebied werkzaam de CommissieVliegen, ingesteld door de Ministers van Financiën en van Arbeid, Handel en Nijver heid bij beschikking van 11/17 December 1928. Haar taak is te onderzoeken, welke moeilijkheden zich voordoen bij de exploitatie van de met financiëelen steun van het Eijk en de gemeenten gebouwde woningen, welke maatregelen van overheidswege ter tegemoetkoming aan die moeilijkheden zouden kunnen worden genomen en welke gevolgen die maatregelen voor de geldmiddelen van het Eijk en de gemeenten zouden hebben. Deze Commissie heeft haar arbeid nog niet beëindigd, zoodat haar advies nog niet is verschenen. Intusschen behoeft de aan deze Commissie gegeven opdracht tot bestudeering van het vraagstuk voor het geheele rijk, geen beletsel te vormen, om plaatselijk de groote verschillen in huurprijzen te verminderen, indien daartoe, zooals i. c. door verlaging van den rentelast, mogelijkheid bestaat. Dat desniettegenstaande ons College eerst thans dit voor stel bij Uwe Vergadering aanhangig kan maken, is een gevolg van de uitvoerige correspondentie en veelvuldige bespre kingen, die eerst met het Departement van Arbeid, Handel en Nijverheid moesten plaats hebben en van het langdurige overleg, dat daarna met de bouwvereenigingen moest worden gepleegd. De verschillen tusschen de huren van de onderscheidene plannen zijn zoo groot, dat met het bedrag van ƒ17.628. slechts de allerhoogste toppen kunnen worden weggenomen; er blijven ook dan nog groote, niet door de hoedanigheid van de woningen gewettigde verschillen bestaan en daarom vatte ons College het plan op van een huurnivelleering over de geheele linie; alle huurprijzen, zoowel de hooge als de lage, op het peil van 100 der huurwaarde te brengen, was het doel, dat zooveel mogelijk moest worden benaderd. Dit zou een afdoende en o. i. tevens billijke oplossing zijn geweest, want alle of nagenoeg alle ongelijkheden zouden dan zijn verdwenen. Een dergelijke maatregel waspractisch ook mogelijk, aangezien de opbrengst van de verhooging van de lage huren en de rentewinst tezamen ruim voldoende waren voor de verlaging van de hooge huren. Uiteraard was 1) Vereenigd met de 36 woningen (eerste gedeelte van het plan, 5% voor schotten) f 5.88.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1931 | | pagina 13